Inclusieve stad - eigen afbeelding

De inclusieve stad is wel ongelijk, maar niet onrechtvaardig

5 juni 2019

6 minuten

Nieuws ‘Inclusiviteit’ is door zijn grootte en breedte een term die snel zijn betekenis verliest. Ron Buiting en Helma Born analyseren daarom de betekenis en bieden een methode om écht werk te maken van een rechtvaardige stad.

Alleen al in de maand mei voegde de redactie van De Dikke Van Dale 146 nieuwe trefwoorden toe aan de collectie. Niet raar, want in een veranderende wereld ontstaat voortdurend nieuwe taal om ontwikkelingen en richtingen te kunnen benoemen. 

Ook de praktijk van gebiedsontwikkeling wordt doorlopend verrijkt met nieuwe woorden. Die zijn nodig om elkaar te kunnen blijven begrijpen en om iets nieuws uit te leggen. Maar soms worden deze termen zo groot en breed, dat niemand meer precies weet wat bedoeld wordt. Dan verliest het woord zijn lading, zoals bij duurzaamheid. Dat gevaar dreigt ook voor het woord inclusiviteit. Dat is jammer, want de opgaven die hiermee samenhangen zijn van groot belang voor de toekomst van de stad. Om deze metaalmoeheid tegen te gaan, doen wij een poging wat meer duiding te geven aan de term inclusiviteit - en dan vooral in de betekenis van de inclusieve stad. 



Politiek afpellen

Het woord inclusiviteit is van zichzelf neutraal. Van Dale zegt ‘met insluiting van’ of ‘met inbegrip van’. Maar als de stad inclusief is, raakt de term onmiddellijk zijn objectiviteit kwijt. De discussie over de inclusieve stad roept namelijk het beeld op van het verlangen naar een stad zonder ongelijkheid, ‘waar iedereen gezellig bij elkaar kan wonen’. Of zoals een collega van ons zei: ‘Het roept een beeld op van de multiculturele samenleving, en vooral van de maakbaarheid van de samenleving.’ Daarmee krijgt de term een politieke lading. 


Wij vragen ons af wat er gebeurt als we die politieke lading van het woord afpellen. Waar komen we dan uit? Om dat te doen, pakken we twee zaken beet: het onderscheid tussen (on)gelijkheid en (on)rechtvaardigheid (en de verwevenheid van die twee termen in deze discussie), plus de maatregelen die we kunnen nemen om iets aan de ongelijkheid te kunnen doen. 

Is een ongelijke stad ook onrechtvaardig?  


Vorig jaar verscheen ‘Verkenning van de rechtvaardige stad’, een essay van Simon Franke en Wouter Veldhuis. In gesprekken met ruimtelijke professionals zoeken zij een antwoord op hoe om te gaan met de druk op de stad en de verdringing van groepen en functies. We kunnen hier onmogelijk recht doen aan alle waardevolle inzichten – lees dat essay. Voor nu beperken we ons tot het onderscheid dat Franke en Veldhuis maken tussen ongelijkheid en (on)rechtvaardigheid. Het gegeven dat de ene plek in de stad duurder is om te wonen dan de andere is een feitelijke ongelijkheid. Vervolgens is de vraag: is die ongelijkheid ook onrechtvaardig? Dit zijn twee zaken die in het begrip inclusiviteit door elkaar heen lopen. Het is namelijk een politieke vraag of iedereen evenveel recht heeft op een even groot deel van de welvaart. 

In hun essay halen Franke en Veldhuis ter illustratie een quote van een bewoner uit Gent aan: ‘Mijn wijk is een goede wijk om arm te zijn.’ Dat is niet inclusief vanuit het perspectief van segregatie, maar wel vanuit het perspectief van je plek gevonden hebben en vooruit kunnen komen in een stad. Ongelijkheid wordt dus niet door iedereen als onrechtvaardig bestempeld. Als je arm én rijk kunt zijn in een stad, dan is de stad inclusief. 

Niet egaliseren maar verbinden 

Ongelijkheid kun je niet helemaal wegnemen en hoort in zekere zin bij de stad. Ongelijkheid draagt ook bij aan diversiteit en daarmee aan creativiteit, want een arme wijk trekt bijvoorbeeld kunstenaars aan. Het gaat er naar ons idee om dat die twee kanten van de stad mogen bestaan, onder de voorwaarde dat ze ook met elkaar verbonden worden en zich niet van elkaar afkeren. De vraag is wat ons betreft dan ook veel meer: op welk niveau leg de verbinding? Waar creëer je de voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn en zorg je dat er nog een beetje ontmoeting plaatsvindt buiten de eigen bubbel? 

Het beleid in Nederland richt zich van oudsher alleen niet zozeer op het maken van die verbindingen. Het richt zich vooral op het ‘egaliseren’ van de verschillen in wijken waar de negatieve effecten van ongelijkheid zich het meeste manifesteren. Dat gebeurt bijvoorbeeld door koopwoningen te bouwen en sociale cohesie te stimuleren. Over het algemeen bekijken we in Nederland ongelijkheid namelijk vooral vanuit het oogpunt van segregatie, en segregatie vinden we slecht. We willen niet te grote verschillen tussen onze wijken. Dan steekt zo’n wijk slecht af in de statistieken. In een debat over leefbaarheid, georganiseerd door de woningcorporaties in de stad Utrecht, werd de geconstateerde ongelijkheid (concentratie van corporatiebezit, lage inkomens en kwetsbare doelgroepen) bijna meteen als onrechtvaardig bestempeld. Als oplossing werd menging op wijk- en stadsniveau als een belangrijke oplossing gezien. Ziedaar de klassieke Nederlandse wijkaanpak. 
Maar wat hebben we daar in het verleden van geleerd? 

Van bonding naar bridging


De VROMraad constateerde al in 2006 in haar advies Stad en stijging dat de stedelijke vernieuwing gedomineerd werd door projecten van fysieke ‘upgrading’ van vastgoed en initiatieven gericht op verbetering van leefbaarheid en sociale cohesie. “Met deze invulling hebben bestuurders en beleidsmakers de wens van bewoners om vooruit te (kunnen) komen te veel uit het oog verloren.”
De Raad pleitte voor meer aandacht voor de voorzieningen die het eerste verdwijnen bij schaalvergroting: scholen, bibliotheken, sport en werkgelegenheid. Met het verdwijnen van die functies uit de wijken, verliest de stad zijn inclusieve karakter.

Segregatie of concentratie is volgens de raad niet per se een probleem. Het wordt pas problematisch wanneer mensen fysiek worden afgesloten van goed onderwijs, van werk, van speelruimte of van voorzieningen. “Het gaat om voorzieningen die de mogelijkheid bieden voor ontmoetingen die niet alleen de vertrouwdheid bevorderen, maar ook om contacten die nuttig zijn voor het realiseren van de ambities van groepen. Met andere woorden: het doel van deze ontmoetingen is niet ‘bonding’, het versterken van de gemeenschap, maar ‘bridging’, het verbreden van de beperkte netwerken van groepen door het leggen van verbindingen met andere groepen.”

Die verbinding kan ook op een hoger schaalniveau liggen. Door schaalvergroting en voortgaande functiescheiding, bevindt veel werkgelegenheid zich buiten de stad, verspreid over de regio. Dat maakt de banen voor lagere inkomens moeilijker bereikbaar. Beter en goedkoper ov kan dus ook een effectieve bridge-maatregel zijn om ongelijkheid te verminderen.



Sla bruggen en bied ruimte voor ontwikkeling 


Hoe werkt deze kijk op inclusiviteit in de praktijk? Wat staat ons te doen in de wijken? Kijk allereerst goed wat er gebeurt in een stad en buurt. Maak hiervan een zorgvuldige analyse en benoem scherp welke ongelijkheid er is. Vorm vervolgens een oordeel over de vraag of deze ongelijkheid wel of niet onrechtvaardig is. En kijk tot slot op welk niveau er verbindingen mogelijk zijn om iets aan deze ongelijkheid te doen: binnen de wijk, in de stad of in de regio. 

Dit onderscheid helpt om het goede gesprek te voeren over de inclusieve stad én om vervolgens ook effectief beleid te voeren of de juiste keuzes te maken in een gebiedsontwikkeling. Stop met de reflex om wijken te willen egaliseren, en sla juist vaker bruggen tussen wijken of in de regio. De behoefte aan voorzieningen, aan opstapjes, aan ruimte voor de ontwikkeling van bewoners is vaak niet op te lossen op een hoger schaalniveau. Die behoeftes moeten een plek krijgen in de wijk. 

De les die daaruit te halen valt, is dat we de ruimte voor (maatschappelijke) voorzieningen in wijken veel meer moeten koesteren. Denk aan betaalbare bedrijfsruimte in plinten van gebouwen, gemeentelijk vastgoed in de buurt, en groen, sportvelden en andere publieke ruimte. Door deze ruimte te maken én te koesteren, stellen we bewoners in staat om zelf bruggen te slaan, vooruit te komen en aan hun eigen buurt te bouwen. Want een gebouw bouw je met stenen, maar een inclusieve stad wordt gebouwd en gedragen door mensen. 

Cover: redactie GO.nu 

Verder lezen?
Hoe kunnen we die ruimte in wijken nu beter koesteren of maken als die er onvoldoende is? Eva de Klerk, pionier van de NDSM-werf, schreef er een boek over: De stad als casco. Haar mantra: de stad heeft luchtgaatjes nodig.

Ron Buiting is adviseur bij Procap, betrokken bewoner via de Utrechtse Ruimtemakers en initiatiefnemer van de Rotsoordbrug 

Helma Born is directeur advies bij Procap, programmadirecteur van de Master City Developer en lid van de praktijkredactie van Gebiedsontwikkeling.nu. 


Cover: ‘Inclusieve stad - eigen afbeelding’


Helma Born door Helma Born (bron: BPD)

Door Helma Born

Directeur regio Zuid-West bij BPD.

Ron Buiting door Ron Buiting (bron: Ron Buiting)

Door Ron Buiting

Adviseur wonen, wijken en omgevingsbeleid bij RUIMTEVOLK, bureau voor stedelijke en regionale ontwikkeling


Meest recent

Hans-Hugo Smit Column Cover door Esther Dijkstra (bron: Illustratie Esther Dijkstra, bewerkte foto Matthijs van Roon)

Hugo, Hoyte, Kate and the Donald

Meer regie, wie is er tegen? We houden van krachtige teksten en beelden. Maar laten we ons nog wel regisseren? Hans-Hugo Smit prijst Hugo de Jonge maar vreest voor de uitvoering van zijn wet Versterking Regie Volkshuisvesting.

Opinie

18 maart 2024

Hotel New York in Amsterdam door ColorMaker (bron: Shutterstock)

Stedelijke identiteit en gemeenschapsvorming op gemeentelijk niveau

Veel (lokale) bestuurders maken graag aanspraak op ‘stedelijke identiteit’. Maar wat hebben de bewoners aan zo’n beeld, kunnen zij samen met de bestuurders dan ook de stad maken? Planoloog Frank van den Beuken zocht het uit.

Analyse

18 maart 2024

Arnhem door Marcel Rommens (bron: shutterstock)

Gevraagd: buitenlands kapitaal om de Nederlandse woningbouwambities te realiseren

Om in de komende jaren voldoende middeldure woningen te bouwen, is buitenlands kapitaal nodig. Cushman & Wakefield onderzocht hoe het investeringsklimaat voor internationale institutionele beleggers verbeterd kan worden.

Onderzoek

15 maart 2024