Analyse Jeroen Niemans verkent de relatie tussen energietransitie en ruimtelijke ordening. De kern van zijn betoog: niet regels of procedures blokkeren de voortgang in het samenvloeien van beide domeinen, maar hoe mensen ermee omgaan. Factoren als professionele nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht zijn onmisbaar. Wanneer een aantal denkrichtingen die hij formuleert worden gevolgd, is energieplanologie als apart vakgebied niet nodig. De kern zit hem in de omgang met de Omgevingswet.
De ruimtelijke wereld en de energiewereld zijn zeker geen compleet parallelle werelden, maar ze staan nog wel soms met de rug naar elkaar toe. Energie en planologie komen weliswaar samen in de ruimte, maar keuzes voor de lange termijn worden nog wel gemaakt vanuit een eigen systematiek. Terwijl de ruimtelijke vakwereld momenteel werkt aan toekomstbeelden voor 2040 of 2050 in omgevingsvisies (van het Rijk tot en met de gemeenten) en bezig is met de invoering van de Omgevingswet, worden door netbeheerders in samenspraak met overheden al keuzes gemaakt in de energie-infrastructuur met gigantische en structurerende gevolgen voor de inrichting van ons land. Zo zal de locatiekeuze voor een 380kV-hoogspanningsstation grote impact hebben en wellicht als een magneet werken op ruimtelijke ontwikkelingen. Op de microschaal – en daarmee in de directe dagelijkse leefomgeving van mensen – moeten in heel Nederland 50.000 transformatorhuisjes bij komen tussen nu en 2040. Dat zijn vanaf nu dagelijks 5 tot 10 nieuwe huisjes.
Hoeders van de lange termijn
De vraag die ik hier wil stellen: werkt het om planologie, die voor mij staat voor het verbinden en afwegen van alle ruimtelijke vraagstukken, te richten op slechts een van deze vraagstukken? Ik hou in dit verband erg van wat hoogleraar planologie Peter Pelzer schrijft in zijn essay ‘Verantwoordelijk voor de toekomst’. Pelzer noemt planologen ‘de hoeders van de lange termijn’. Ik hou het zelf vaak op het zorgvuldig afwegen van alle belangen die van invloed zijn op onze ruimtelijke toekomst. De crux zit in het woordje 'alle'. Als het gaat om het afwegen van alle belangen, hoe kun je er dan een, energie, vooraan zetten? En hebben we dan, naast energieplanologie, ook waterplanologie, woningbouwplanologie en natuurplanologie nodig?
Het gevaar rondom energieplanologie is dat zij zich vooral richt op de operationele aspecten van het energie-ruimte domein. Zij dreigt een eigen wereld te worden, een eigen tafel, terwijl het doel zou moeten zijn om aan te schuiven Studies en beleid komen vaak niet verder dan het expliciteren van de ruimtevraag die voortkomt uit het energiesysteem of het vinden van geschikte locaties voor energiesysteemcomponenten. Daarmee ligt de focus – met een eendimensionale blik vanuit het energiesysteem – op het doordrukken en versnellen van de energietransitie en niet op het afwegen in samenhang en zorgvuldige ruimtelijke keuzes. Dat is de kern van planologie volgens mij. Maar wat is er nodig om die goede afweging te maken?
Anders denken en doen
Vaak wordt gesteld dat regels en wetten ons in de weg zitten, ook bij dit vraagstuk. Ik ben er echter van overtuigd dat zij niet de saboteurs zijn, maar de mensen die ermee werken. Daarmee opent zich een ander perspectief, waarin de omgang met de Omgevingwet centraal staat. Deze wet moet aanzetten tot anders denken en doen. De verbeterdoelen achter de Omgevingswet gaan over anders werken, sneller en beter en met meer samenhang. Parallel daaraan ging zeven jaar geleden binnen het energiedomein het roer om. In plaats van een ‘klassieke’ aanpak (maakbaarheid, top-down, hiërarchisch) werd hier gekozen voor een regionale, adaptieve en op leren en ontwikkeling gerichte aanpak (iteratief, bottom-up, gedeeld eigenaarschap). De basisgedachte van de RES is gelijkwaardig samenwerken aan de energietransitie op de schaal van de regio. Ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid. Gelijkwaardig samenwerken vanuit verschillende belangen, behoeften en verantwoordelijkheden vraagt om een andere visie, aanpak en interventies dan de ‘klassieke aanpak’.
Het geheel van beleid noemen we het beleidshuis. En daar is het nogal druk
Het heeft weinig zin om deze regels te willen wegjagen. In plaats daarvan mag er wat mij betreft meer energie naar vakmanschap. Hoe? Door de ruimtelijke instrumenten die we tot onze beschikking hebben – om de wereld toch een stukje mooier te maken – beter te benutten. De vier doelen van de Omgevingswet (vergroten inzichtelijkheid, integraler werken met de leefomgeving centraal, meer flexibiliteit en afwegingsruimte én snellere en betere besluitvorming) kunnen in principe enorm helpen. Maar de eerste onderzoeken en reflecties na ruim een jaar Omgevingswet laten zien dat deze doelen nog niet bereikt worden. De gewenste cultuuromslag blijkt lastiger dan gedacht.
Hoe komen we tot een opgefriste planologie? Wat mij betreft niet door op het uitschakelen van ruimtelijke procedures, zoals defensie nu soms betoogt om haar grote urgente opgave voor elkaar te krijgen, een argument waar ook een partij als TenneT mee flirt. Niet door allerlei andere pogingen tot versnellen. Ik schets vier wegen die we kunnen volgen: beter omgevingsbeleid maken, integrerend werken, nieuwsgierig zijn en verbeeldingskracht benutten. Het zijn opdrachten om de wereld mooier te maken zonder dat we energieplanologie nodig hebben:
1 Ontrommel het beleidshuis: stap in de beleidscyclus van de Omgevingswet
We maken bergen beleid in ons land. Vaak sectoraal, en vaak stapelt het op. Het geheel van beleid noemen we het beleidshuis. En daar is het nogal druk. De Omgevingswet doet een dappere poging om orde te scheppen door een beperkt aantal van zes kerninstrumenten te introduceren. Voor gemeenten gaat het bijvoorbeeld om drie instrumenten: omgevingsvisie, programma en omgevingsplan. Dat heeft nog niet het gewenste effect, want we grijpen nog steeds naar allerlei andere instrumenten zoals bijvoorbeeld lokale klimaatakkoorden die geen wettelijke borging hebben.
Een paar jaar geleden schreef de WUR de ‘Pre-verkenning Grenzeloos perspectief 8RHK’ in aanloop naar het Nationaal Programma Landelijk Gebied (dat inmiddels alweer ter ziele is). Het doel van de pre-verkenning was om voor één regio, in dit geval de Achterhoek, al het bestaande beleid eens bij elkaar te leggen en daarmee een basis te leggen voor een gedeelde aanpak, waarbij inzicht in de samenhang en complexiteit van de ruimtelijke opgaven de basis is. De conclusies waren veelzeggend: er zijn te veel plannen (100+) om nog tot overzicht en inzicht te komen. Daarom ontbreekt een gemeenschappelijke basis of gemeenschappelijk vertrekpunt en zijn de doorwerking van en verbanden tussen plannen en processen minimaal (De Rooij, Sluisman, 2021). Kortom: in zo’n rommelig beleidshuis kunnen we niet werken. En we ruimen ons beleidshuis niet op, nee, we stoppen er steeds meer in.

‘Luchtfoto in de Achterhoek’ door MyStockVideo (bron: Shutterstock)
Mijn conclusie: we hebben niet meer beleid nodig, maar ander beleid. We hebben geen energieplanologie nodig wanneer energie onderdeel is van het omgevingsbeleid. De opdracht is om met het thema energie echt in te stappen in de beleidscyclus van de Omgevingswet. En een volwaardig onderdeel te worden van het ruimtelijk proces. De volgende drie opdrachten helpen daarbij.
2 Werk integrerend in plaats van integraal: zoek elkaar structureel op
Het zijn twee woorden die op elkaar lijken, maar echt iets anders betekenen. Integraal is alles met alles verbinden, integrerend is zoeken naar raakvlakken en die aan elkaar verbinden – oftewel een continu proces waardoor mensen samenhangende keuzes maken met als doel om een succesvollere toekomst te realiseren. In het pamflet ‘energie + planologie = energieplanologie’ noemen benoemen de auteurs dit als een ‘vrije ruimte’ en daarmee als een tegenhanger van de formele governance. De ruimte daarvoor is er niet vanzelf, die vrije ruimte moet bewust gemaakt worden. Dit wordt ook wel tussenruimte genoemd. Je kan die ook zien als het laboratorium voor integrerend werken. De opdracht is elkaar meer – en structureel – op te zoeken. Zo kan samenhang groeien. En komen we voorbij energieplanologie.
3 Wees nieuwsgierig naar de doelen van de ander: elkaar vinden op achterliggende waarden
Blikvernauwing maakt meer kapot dan je lief is. Nieuwsgierig zijn is het sleutelwoord. Net zo goed als de Omgevingswet niet exclusief van juristen is, ben je er niet met een afdeling energieplanologie. En dat komt vooral omdat de kern van planologie is om te zoeken naar samenhang. Dat vraagt om kijken over sectorale grenzen. En om een ander soort van gesprek. Want bij de grote vraagstukken in de leefomgeving moeten tal van waarden tegen elkaar worden afgewogen. De weging van waarden die schuilgaat achter overheidskeuzes en maatregelen met impact op de leefomgeving blijft nu vaak onbesproken. Het gevolg is een gebrek aan begrip en acceptatie in de maatschappij.
De energietransitie is bij uitstek een voorbeeld van een vraagstuk waarbij we alleen verder komen met een gesprek langs de lijn van waarden. Netcongestie dwingt ons daar bijvoorbeeld toe. Netcongestie vraagt bij een beperkt aantal mogelijkheden om aan te sluiten op het energienetwerk om een afweging tussen economische keuzes, bijvoorbeeld de keuze tussen een datacenter en het mogelijk maken van woningbouw. De opdracht is daarbij om nieuwsgierigheid te tonen: waarom wil die ander eigenlijk wat hij wil? Welke waarden zitten daarachter?
4 Maak voorstelbaar wat we ons niet kunnen voorstellen: benut verbeeldingskracht
Het Friese kunstproject Bosk liet ons in 2022 letterlijk zien en voelen wat het effect van bomen in de stad is. Tijdens een hete dag werd gemeten dat het op het Wilhelminaplein waar Bosk stond 5 graden koeler was dan op het Mata Hariplein verderop. Het is een inspirerend voorbeeld van hoe we verbeeldingskracht kunnen inzetten en een nieuw perspectief kan bieden. We kunnen ons niet zo goed voorstellen wat de ruimtelijke impact van de energietransitie kan zijn, en juist daarom moeten we niet vluchten in spreadsheets en schema’s, maar in verbeelding. Een nieuwe planologie, die van verbeelding en uitvoering, moet een verbindend verhaal zijn over de ruimtelijke toekomst van onze steden en wijken in combinatie met de kracht van partijen die hier samen vorm aan geven.
Doen we dat niet, dan dreigt een terugkeer naar de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, toen plannen werden gemaakt vanuit een (eenzijdig) vooruitgangsgeloof (en er in binnensteden bijvoorbeeld ruimte moest komen voor snelwegen). Parallellen met het denken over het energiesysteem van de toekomst zijn evident, bijvoorbeeld de focus op elektriciteit als drager en de aanname dat gebruikers in toekomst hetzelfde gedrag vertonen in vraag en aanbod als nu.

‘Elektriciteitshuisje in Harderwijk, Gelderland’ door Tom van Hoorn (bron: Shutterstock)
De opdracht is daarmee helder: voorstelbaar maken wat we ons nu niet kunnen voorstellen. Wanneer we de (op zich prima) doelstellingen van de Regionale Energiestrategie willen doortrekken in het omgevingsbeleid wreekt het zich dat we eigenlijk geen goed toekomstbeeld hebben waarin er een ruimtelijke verbeelding is gemaakt van het energiesysteem van de toekomst. We hebben geen gedeeld beeld waar we naartoe willen. Dit kan zomaar leiden tot een dure en onuitvoerbare versie van ons energiesysteem. Daarom hoor je tegenwoordig ook een roep om samen te komen tot een reële, aantrekkelijke visie op de toekomst, waarin onze visies op de samenleving, economie en ruimtelijke inrichting van de toekomst samenkomen, en waarbij een energiesysteem medesturend is. Het energiesysteem van de toekomst start met de zoektocht naar hoe we willen dat Nederland in 2050 in elkaar zit. Contouren zijn er wel, bijvoorbeeld dat het energiesysteem meer decentraal zal worden. Maar hoe dat er precies uitziet is niet uitgetekend. Bijna niemand durft zijn échte toekomstbeeld van het Nederland van 2050 te presenteren en daarop de keuzes van zijn of haar organisatie te baseren. We hebben massaal last van visieverlegenheid.
Geest van de Omgevingswet
Als we werken langs deze vier wegen maken we energieplanologie overbodig. We benutten de Omgevingswet doelbewust om de energietransitie in ons ruimtelijke beleid mogelijk te maken, we werken integrerend en koppelen verbeeldingskracht aan vakmanschap. Energie wordt een volwaardig onderdeel van ruimtelijke planvorming, zit aan tafel en heeft geen eigen planologie nodig. We maken energieplanologie overbodig door consequent te toetsen of ieder ruimtelijk plan of besluit integrerend onderbouwd is. Daarbij helpt het om bewust vrije ruimte te creëren voor de juiste afweging en maatwerk. Waarbij we niet afwegen op basis van spreadsheets.
Ik eindig bij het ongrijpbare begrip ‘de geest van de Omgevingswet’. Een term waar juristen vaak zenuwachtig van worden en dat voor bestuurders lastig te vatten is. Voor mij gaat dat allereerst om het benutten van de formele instrumenten die de Omgevingswet ons biedt. Maar vooral om hoe je daarmee omgaat. Het inzetten van verbindingskracht en verbeeldingskracht. Door richting te geven. En bovenal roep ik op tot meer nieuwsgierigheid.
Dit is een ingekorte versie van het essay dat Jeroen Niemans schreef op uitnodiging van NP RES. De volledige versie is hier te lezen.
Cover: ‘Hydrogen plant in Rotterdam’ door Aerovista Luchtfotografie (bron: Shutterstock)









