2014.11.17_Heerlijk helder denken_cover

Heerlijk helder denken

17 november 2014

6 minuten

Opinie Beste Hans-Hugo en Jeroen, na jullie reacties op mijn artikel ‘Jaloers op Groeiland’ en de reacties die ik van anderen kreeg, is het hoog tijd voor een antwoord en vervolggedachten.

Ik val maar gelijk in huis met mijn conclusie: mijn jaloezie op het boek Groeiland is in de afgelopen weken niet afgenomen. Meer nog dan na eerste lezing van het boek, ben ik er van overtuigd dat er een gesprek plaats moet vinden over hoe het systeem van bouwen en ontwikkelen altijd werkte, aan welke knoppen we (dachten te) draaien, wat daar mis mee was en over dat waar nu behoefte aan is. Waar kiezen we voor?

Dat gesprek vindt plaats – gelukkig! - en er wordt op veel plekken succesvol geëxperimenteerd. De kunst is om uit die experimenten meer te halen dan straks wellicht alleen een boekje met best practices. Vandaar mijn oproep tot het inzetten van wat Kalshoven ‘helder denken’ noemt. Ik realiseer me dat dat wellicht suggereert dat er nu niet nagedacht wordt. Dat is natuurlijk onzin. Maar zoals altijd vergt het discipline om in de waan van de dag – ook als we experimenteren - onszelf te dwingen om te bedenken waar we uit willen komen, en daar vervolgens aan vast te houden. De systematische discussie over keuzes, kansen en ‘knoppen’ in gebiedsontwikkeling ontbreekt.

Eerst maar eens inzoomen op jullie reacties

Dat Groeiland (voor mij) niets te maken heeft met het verlangen naar eindeloze groei, was wel duidelijk denk ik. Mijn afkeer voor diegenen die doodleuk de draad van 7 jaar geleden weer op willen pakken, spreekt daarin voor zich. Niet langer staat het streven naar een zo groot mogelijk financieel rendement als einddoel voorop, maar draait het om bewust kiezen tussen mogelijkheden voor groei en ontwikkeling met oog voor de effecten op de lange termijn: kiezen voor maatschappelijk rendement noem ik dat. Ik sluit me aan bij jouw suggestie Hans-Hugo, om uit te werken wat naast de economische drijfveer de drijfveer voor ontwikkelen is. Het voorbeeld van de bananen uit het stuk van Jeroen laat zien dat bavianen (en mensen vrees ik) zich in hun handelen laten leiden door dat wat er voor onszelf te halen valt. De kunst is te achterhalen welke andere soorten bananen (dan die van het geld) ons tevreden stellen. De vraag moet dan ook veel meer gaan over wanneer we tevreden zijn in plaats van over zoveel mogelijk geld verdienen.

Wat je nu al in experimenten ziet, is dat onderhandelingen over gebiedsontwikkelingen veel meer gaan over het met elkaar onderzoeken van de maximale gezamenlijke waarde van de opgave in plaats van een onderhandeling over de maximale waarde van de portemonnee van een van de partijen aan tafel. Het optreden van Thomas Piketty in de Tweede Kamer twee weken geleden, deed heel wat stof opwaaien. Fascinerend wat een nieuws en politieke reacties dat oplevert. En – opnieuw – of je het met hem eens bent of niet: de discussie over de grote vermogensverschillen tussen burgers en de maatschappelijke effecten die Picketty daaraan toewijst, kun je alleen zuiver en zonder politieke gevoelens voeren als je het economisch systeem met elkaar afpelt. Dan is er meer om naar te kijken dan puur en alleen het vermogen van mensen, maar zou je – zoals Kalshoven benadrukte in zijn column in de Volkskrant van 8 november – bijvoorbeeld moeten kijken naar de startpositie van mensen in de samenleving. Die economische startpositie bepaalt – veel meer dan het vermogen – de economisch positie van mensen en hun kansen.

Verschillende mensen hebben mij laten weten dat de vergelijking van gebiedsontwikkeling met economie een ongelukkige is, omdat het dan automatisch toch weer over geld en waarde draait. Dat was zo. Nu gaat het om gezamenlijk (maatschappelijk) rendement. Hoe dan ook: zonder investeringen, maatschappelijke rendementen en waarde zijn er geen ontwikkelingen. Maar dat de vergelijking mij zo aanspreekt, komt juist omdat Kalshoven laat zien op welke manier ‘de verschillende knoppen’ invloed hebben op de ontwikkeling van het nationaal inkomen. Het bereiken van maximale waarde is iets heel anders dan een hoog financieel rendement – dat punt wil ik maken. Laten we met elkaar uitwerken welke aspecten bepalen dat een ontwikkeling geslaagd is.

Een aantal mensen vindt dat ik niet (meer) mag spreken over het draaien aan knoppen. En ze zeggen – net als jij Jeroen - dat de term ‘we’, zoals ik die in mijn stuk heb gebruikt, niet meer bestaat. Door te spreken over ‘we’ suggereer ik dat vakgenoten onder elkaar afspreken wat er gaat gebeuren, terwijl die eenheid onder vakgenoten en de maakbaarheidsgedachte die daar vanuit gaat, nu juist niet meer van deze tijd zijn. ‘We’ is in de inclusieve samenleving een andere ‘we’. Het zou in deze tijd vooral gaan om het bieden van kansen en mogelijkheden, om het stimuleren van initiatieven en het maken van ruimte in regelgeving. Bovendien gaat het nu niet om het uitstippelen van visies of strategieën: de vanzelfsprekende rol van professionals in het vormgeven en bepalen van de ruimtelijke ordening is er niet meer. Daarmee lijkt het of (gebieds)ontwikkelingen en keuzes in ruimtelijke ordening (met de daarachter liggende lange termijn ambities) zichzelf wel op de kaart zetten of organiseren. Dat lijkt me sterk. Als de overheid van de inwoners van Nederland (spontane) deelname aan de participatiesamenleving verwacht, dan moet daar wel wat te halen zijn. What’s in it for me?

Om die reden stel jij voor Jeroen om aan het werk te gaan met synthetische gebiedsontwikkeling. Je schrijft: “De kern van dit toekomstbeeld is dat partijen zich dienstbaar opstellen als onderdeel van een groter geheel. Gebiedsontwikkelingen ontstaan daar waar de meeste energie zit. Deze energie ontstaat en bestaat uit de ontmoeting van verschillende meningen, vandaar interactie-planologie. Zoals uit thesen en antithesen synthese ontstaat, ontstaat uit interactie van standpunten en initiatieven binnen een collectief van nieuwe gebiedsontwikkelingen”.
Dat klinkt prachtig, maar ook heel technisch. Egbert Fransen schrijft in het Financieel Dagblad van 8 november jongstleden dat overheden nu heel hard hun best doen om klaar te zijn voor de participatiesamenleving, maar dat dat ‘zo hard je best doen’ wel eens zou kunnen leiden tot een nog grotere kloof tussen overheid en burgers. Fransen zegt: “De bedoeling van de hele decentralisatie is dat de samenleving inclusiever wordt, dat mensen op allerlei gebied nauwer betrokken raken bij het vormgeven van hun directe omgeving. Maar als je zegt dat iedereen moet meedoen, moet je mensen daar ook voor klaarstomen en hun de instrumenten in handen geven….” Fransen stelt voor om een school for smart citizenship op te richten. Of klaarstomen dan het doel moet zijn, weet ik niet. Dat suggereert dat iedereen professional moet zijn. We zouden wel eens beter af kunnen zijn als we meer oog hebben voor elkaars belang en elkaars rol of bijdrage aan een ontwikkeling.

Ik geloof niet in de maakbare samenleving. Ik geloof wel in de kracht van het durven nemen van verantwoordelijkheid en in de neiging van mensen om zich aan te willen sluiten bij succesvolle initiatieven en aansprekende ambities. Dat geldt zowel voor bewoners, voor ondernemers als voor overheden. Er lijkt me helemaal niets mis met het tekenen van een aantrekkelijke stip op de horizon of het bieden van inspirerend leiderschap waaraan ondernemers, bewoners en ontwikkelende partijen zich verbinden en waar zij business van weten te maken. Volgens mij ontbreekt het nu juist in veel plaatsen en regio’s aan ambitie. Er ligt een taak voor de professionals om die ambitie te laten zien of op zijn minst te stimuleren om vervolgens anderen ruimte te bieden om daarmee verder te gaan.

Als we met elkaar een ‘inclusieve’ samenleving willen zijn, is dat waar het om draait: in gesprek gaan over gezamenlijke waarde, over (gewenst) leiderschap en over het bieden van ruimte aan elkaar. Samen een nieuw systeem opbouwen, met assen en parameters (en mogelijke effecten) voorzien van een gebruiksaanwijzing over (het denken over) waarde zou daar wel eens heel behulpzaam bij kunnen zijn.

Zie ook:


Cover: ‘2014.11.17_Heerlijk helder denken_cover’


Helma Born door Helma Born (bron: BPD)

Door Helma Born

Directeur regio Zuid-West bij BPD.


Meest recent

Zonnepanelen op het dak van een gebouw door Richie Quintyne NVEST (bron: shutterstock)

Duurzame energie in de regio, een passend ontwerp begint bij de goede vraagstelling

In de eerste ronde Regionale Energiestrategieën ging het ook over ruimtelijke kwaliteit. Hoe landen ingrepen in de energie-infrastructuur in onze omgeving? PBL en Royal HaskoningDHV plozen de plannen door en formuleren lessen & tips.

Uitgelicht
Onderzoek

25 april 2024

sportcampus Zuiderpark, Den Haag door Menno van der Haven (bron: shutterstock)

Wat is goed in de ruimtelijke ordening?

De vraag ‘wat is een goede ruimtelijke ordening?’ wint aan gewicht nu we als samenleving meer ambities hebben dan er aan ruimte beschikbaar is. Alle reden voor een nadere reflectie, door hoogleraren Marlon Boeve en Co Verdaas.

Uitgelicht
Analyse

24 april 2024

Centrum Haarlem door Maykova Galina (bron: shutterstock)

Lokaal kijken naar de lange termijn, de visie en ervaringen van Willem Hein Schenk

In het boekje Sturen op Stadsarrangementen deelt architect Willem Hein Schenk de inzichten die hij verkreeg met zijn podcastserie de Haarlem Sessies. In een interview vertelt hij wat zijn belangrijkste lessen zijn: “Kijk naar de lange termijn”.

Interview

24 april 2024