Opinie Het ontwerp van de Omgevingswet ligt bij de Tweede Kamer. Een mooi moment om te discussiëren over nut en noodzaak van een nationale omgevingsvisie, een van de nieuwe instrumenten uit die wet. Is er behoefte aan? Die vraag stond centraal in een debat over nationale ruimtelijke ordening in Pakhuis de Zwijger in de reeks ‘ruimtelijke kennis voor 2015’.
Grenzen aan integraliteit
Over nut en noodzaak van een nieuwe nationale ordening liepen de meningen uiteen. Zef Hemel van de gemeente Amsterdam heeft als representant van de gedecentraliseerde ruimtelijke ordening geen behoefte aan alweer een nieuwe Rijksvisie. De regio’s kunnen het zelf wel, zo meent hij, grote opgaven kunnen de regio’s samen oppakken. De wetenschappers Barrie Needham en Wil Zonneveld zien die behoefte wel. Needham presenteert een bestuurskundige analyse van motieven die het Rijk kan hebben om beleid van decentrale overheden te beïnvloeden. Wil Zonneveld benadert de vraag vanuit een planologische analyse. Hij ziet vanuit de lagenbenadering redenen om te zorgen voor goede dwarsverbindingen tussen netwerken en lagen. Vanwege zijn systeemverantwoordelijkheid is het Rijk hiervoor aan zet. Beiden pleiten daarbij wel voor selectiviteit. Ze zien grenzen aan de te behappen integraliteit van een omgevingsvisie. Jacqueline Vrolijk is bij IenM verantwoordelijk vanuit Ruimte en Water voor de inbreng in de Omgevingswet. Zij benadrukt dat het Rijk nog geen keuzes heeft gemaakt. Het Jaar van de Ruimte 2015 wordt gebruikt om te verkennen waar de behoefte ligt. Later wordt nog besloten of kan worden volstaan met een beleidsneutrale omzetting van bestaande visies naar één omgevingsvisie (een ‘nietje door de bestaande visies’), of dat er voldoende redenen zijn om een nieuwe visie te maken.
Omgaan met toenemende dynamiek
Een vraag is of een omgevingsvisie wel een geschikt instrument is voor een samenleving die geconfronteerd wordt met een toenemende dynamiek. Beleid en regelgeving lopen per definitie achter op de veranderingen in de samenleving. Planologische concepten zijn toch vaak oplossingen van gisteren die niet meer passen op de uitdagingen van morgen. Is het wel mogelijk een visie te maken die enerzijds robuuste lijnen schetst voor de toekomst, en tegelijkertijd voldoende ruimte biedt voor het adaptief inspelen op nieuwe kansen en opgaven? Bovendien is de vraag welke inhoud een nationale omgevingsvisie zou moeten hebben. De huidige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een betrekkelijk ‘lege’ nota. De projectleider presenteerde indertijd nogal opgewekt de vele onderwerpen die hij uit het nationale beleid had geschrapt. Het restant slaat echter geen deuk in een pakje boter. De SVIR is geen referentiekader voor nageschakelde besluitvorming, met als gevolg dat beslissingen, zoals in het MIRT, technocratisch tot stand komen of achterwege blijven. Belangrijke bestuurlijke keuzes zijn in de huidige nota vermeden of geschrapt in het interdepartementale krachtenspel. Kiezen we voor nu echt voor de metropool Amsterdam? Mag Schiphol verder groeien? Willen we een oostelijke aansluiting op het netwerk van hogesnelheidstreinen? En zo ja, via Arnhem of beter via Eindhoven? Gaan we nog iets doen aan ruimtelijk-economische structuurversterking? Hoe komen we tot een verbeterslag van het stadsregionaal openbaar vervoer? Hoe maken we samenhangende keuzes in de regionale afstemming over wonen, werken en infrastructuur op het niveau van onze stedelijke regio’s nu de WGR-plus regio’s zijn afgeschaft? Al deze vragen blijven nu onbeantwoord. Kan een nationale omgevingsvisie straks antwoord geven op deze vragen?
Procesarchitectuur
Een conclusie uit het debat is dat het Rijk heeft nagelaten om bij de decentralisatie van taken en bevoegdheden het belastingstelsel te hervormen. Regio’s willen zelf aan de slag, maar zijn nog steeds met gouden koorden aan het Rijk gebonden. Een visie van het Rijk blijft nodig, al was het maar voor de verdeling van de – overigens steeds schaarsere – middelen. Binnen IenM wordt nagedacht over de procesarchitectuur van een op te stellen Omgevingsvisie. Inhoud en proces zijn echter communicerende vaten. Zonder zicht op de inhoud is het lastig nadenken over een procesarchitectuur voor de omgevingsvisie. Duidelijk is dat betrokkenheid de visie verrijkt en het draagvlak vergroot. Een nationale Omgevingsvisie staat echter ver van de burger af. In hoeverre is het nodig en is het mogelijk die burger bij de totstandkoming te betrekken? IenM denkt aan raadpleging via een digitale ‘waslijn’. Gaat dat werken, of is dit ook een opdracht voor decentrale overheden die dichter bij die burger staan? Het Rijk werkt nu samen met een aantal regio’s en steden aan een ruimtelijk-economische ontwikkelstrategie (REOS). Wellicht levert dit project bouwstenen op voor de nieuwe omgevingsvisie.
Kortom
In het agenderend debat werden vooral veel vragen opgeworpen. Het was ook niet de bedoeling in dit stadium al conclusies te trekken. Duidelijk is wel dat IenM haar kruit nog droog houdt en 2015, het Jaar van de Ruimte, gebruikt om te verkennen aan welke behoeften een nationale omgevingsvisie moet voldoen. Er is blijkbaar bij IenM ook nog onvoldoende politiek draagvlak voor een nieuwe samenhangende visie op Nederland. Het is te hopen dat, als hij er komt, de inhoud van een dergelijke visie niet los wordt gezien van de wijze waarop betrokkenen worden geconsulteerd. Nadenken over een procesarchitectuur is pas zinvol als duidelijk is waar de samenwerking toe moet leiden.
Zie ook:
Cover: ‘2014.11.17_Nationale omgevingsvisie: meer vragen dan antwoorden_cov’