windmolen

Vakwereld waarschuwt voor ruimtelijke impact klimaatbeleid

1 oktober 2018

10 minuten

Nieuws MANIFEST Ontwerpend onderzoek toont aan dat we de klimaatdoelen voor 2030 kunnen halen, maar dat de ruimtelijke impact enorm is. De Vereniging Deltametropool pleit daarom voor een nationaal actieprogramma.

Pleidooi 2050

We willen ook na de energietransitie een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving hebben. Daarvoor is er visie en sturing van het Rijk nodig, kennisontwikkeling en -uitwisseling tussen overheden, en een proces waarin de energietransitie ruimtelijk wordt uitgewerkt. Een gerespecteerd deel van de ruimtelijke vakwereld en bestuurders vragen in ‘pleidooi 2050’ om een nationaal programma. Hun boodschap: energie = ruimte! Waarom dit pleidooi 2050, en hoe verder nu de hoofdlijnen van het klimaatakkoord er liggen?

Toekomstbestendige keuzes
We staan voor een ontzettend grote energietransitie. Om deze in goede banen te leiden, is er door het Kabinet gekozen voor het sluiten van een Klimaatakkoord. Hierin maken bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden afspraken om de CO2-uitstoot in Nederland te halveren. Tegelijkertijd moet hier draagvlak door ontstaan, dus het is van belang dat zoveel mogelijk mensen achter het akkoord staan. 

De afspraken op hoofdlijnen zijn voor de zomer gepresenteerd door Ed Nijpels, voorzitter van het Klimaatakkoord. Gedurende het proces van het Klimaatakkoord (waarbij aan 5 verschillende sectorale ‘tafels’ afspraken gemaakt werden), werd al duidelijk dat het inbedden van de ruimtelijke impact op zijn minst een uitdaging zou worden. 

In de publicatie ‘Energie & Ruimte – een nationaal perspectief’ laat Vereniging Deltametropool (in samenwerking met de ontwerpbureaus die in dit thema voorloper zijn) zien dat a) we de klimaatdoelen kunnen halen, en b) dit een enorme ruimtelijke impact op ons land heeft. Hoe onze toekomstige leefomgeving eruit gaat zien, is afhankelijk van de keuzes die we nu met zijn allen maken. Daarom is dit het moment om met elkaar toekomstbestendige keuzes te maken. Dit doen wij door het aanbieden van ‘Pleidooi 2050’ aan Ed Nijpels - en via hem aan Minister Wiebes. 

pleidooi 2050

‘pleidooi 2050’


Pleidooi 2050
Tot op heden was de vakwereld vooral op strategisch niveau met de energietransitie bezig. Hierbij waren onder andere de publicaties ‘Energie & Ruimte’, ‘Klimaat, Energie, Ruimte’ en ‘IJsselmeergebied’ van groot belang voor het ontwikkelen van het denken over dit thema. Daarnaast houdt de vakwereld zich bezig met de regionale oefeningen (de Regionale Energie Strategie, RES) en veel lokale initiatieven. 

Proefondervindelijk identificeert de vakwereld de lacunes die er voor de energietransitie zijn. Dit is de reden dat een groot deel van de ruimtelijke vakwereld, samen met bestuurders, hun handtekening onder ‘Pleidooi 2050’ hebben gezet. Het initiatief voor dit pleidooi komt van Vereniging Deltametropool, die samen met de ontwerpende vakwereld en het IABR het document heeft verwoord. 

In het pleidooi 2050 staat het volgende:

Wij constateren dat:

  • er een gedragen nationaal perspectief op Energie & Ruimte is, en dat er tegelijkertijd regionale plannen worden uitgewerkt met bewoners en ondernemers.
  • de weerstand tegen de energietransitie voortkomt uit de begrijpelijke zorg om de aantasting van onze leefomgeving.
  • het Klimaatakkoord in vijf afzonderlijke afspraken uiteen dreigt te vallen.
  • het nog onzeker is of het lukt om binnen het Klimaatakkoord een ruimtelijk kader vast te leggen dat alle onderdelen samenbrengt

Wij stellen dat:

  • het noodzakelijk is dat de energietransitie maatschappelijk verinnerlijkt wordt, door iedereen en overal
  • dit niet kan zonder verbeelding, ontwerpkracht en een sterk toekomstverhaal, en het leggen van de missing link tussen energietransitie en sociaalmaatschappelijke winst.
  • een positief toekomstverhaal ontstaat door het ontwerpen vanuit kwalitatieve condities, waarbij zorgvuldig wordt gekeken naar hoe en waar de ruimtelijke impact van de energietransitie passend en toekomstbestendig wordt ingezet, met respect voor de leefomgeving
  • een interactief proces tussen de klimaattafels, overheden, de ontwerppraktijk en het maatschappelijk middenveld dat bevordert

Wij eisen dat:

  • het Klimaatakkoord verder moet gaan dan de implementatie van afspraken op vijf losse tafels: ruimte behoort een essentieel aspect van het akkoord te zijn
  • er een nationaal programma komt om de energietransitie goed ruimtelijk te realiseren op alle schaalniveaus: (inter)nationaal, regionaal en lokaal
  • dit nationaal programma voorziet in een aanpak van alle overheden, waarbij tussen rijk en regio ruimte intermediair is en het geheel versterkt
  • integraliteit het uitgangspunt is: het koppelen van de energietransitie aan andere (ruimtelijke) transities is voorwaardelijk voor een kwaliteitsslag in onze leefomgeving
  • afspraken over de energietransitie niet alleen gaan over wat nu kan, maar ook over een stappenplan voor de realisatie tot 2050; dit vergt een richtinggevende visie van het Rijk en het geld om dit programma uit te werken
Urgentie voor een nationaal programma
Regio’s, provincies en gemeenten moeten aan de slag met de energietransitie, maar kunnen dit niet zonder nationaal kader, visie, kabinet-overschrijdend programma dat een context vormt, en de middelen voor een proces om tot succesvolle uitwerking te komen. Er zijn te veel kwesties die nationaal geadresseerd moeten worden, zoals de infrastructuur voor de energietransitie, de rol en positie van de industrie en het ‘uitruilen’ van bepaalde opgaven.

De nationale studies door de vakwereld (zoals ontwerpend onderzoek naar de mogelijkheden) leverden een gedegen en gedragen nationaal perspectief op. Tegelijkertijd worden er regionale verkenningen gedaan (RES-sen), die nadrukkelijk nog geen plannen zijn. Deze matchen niet met het door de vakwereld geschetste nationaal perspectief. De optelsom van de regionale verkenningen komt nog niet in de buurt van het behalen van deze doelen op nationaal niveau.

De urgentie is duidelijk: het is geen overbodige luxe een stevig nationaal stappenplan te ontwikkelen om de schaalniveaus met elkaar te verbinden en te zorgen dat de energietransitie op een kwalitatief hoogwaardige manier ruimtelijk wordt geborgd. We hebben een aanpak nodig waarbij de ruimtelijke ontwikkeling en de energietransitie hand in hand gaan, en die verder gaat dan de inpassingsvraag van de energietransitie. Het is een vraag naar een proces dat ruimte biedt om vraagstukken bij elkaar te brengen, in plaats van uit elkaar te trekken. 

De doelstellingen op lange termijn kunnen alleen worden bereikt met inzet van en samenwerking tussen alle schaalniveaus. Van belang daarbij is ook de uitwisseling van kennis, strategie en plannen, en de rol en verantwoordelijkheid die op alle schaalniveaus (ook in de democratische legitimering) wordt genomen. 

Dan is er nog de vraag hoe het ruimtelijk ontwerp hier een rol in kan krijgen. We komen er namelijk niet zonder de ruimtelijke verbeelding, innovatieve oplossingen en ontwerpkracht. Dat vraagt om uitgekiend teamwerk en een proces dat dat mogelijk maakt.

Een rijke traditie
Een nationaal programma leidt tot 1: tijdswinst, 2: koppelen van opgaven, en 3: betere oplossingen. Nederland heeft een rijke traditie van ruimtelijke transitieprocessen in intergouvernementele context. De Deltawerken (1e generatie, toen nog als open-eind-regeling), stadsvernieuwing (met taken en budgetten van jaar tot jaar en een aanjagend parlement), Vinex (met vastgesteld meerjarig budget per woning), ruilverkavelingen, Ruimte voor de Rivier, het Deltaprogramma, et cetera. 

Interessant is dat steeds, vaak na veel omzwervingen, overeenstemming ontstaat over doelbereik en vervolgens over de weg erheen. De vraag is of en waar we nu staan voor de klimaatakkoorden en de energietransitie. ‘Energie & Ruimte’ maakt gebruik van datgene waar Nederland ontzettend goed in is: goede ruimtelijke ordening. 

Het is de vraag of deze opgave past in de serie (soms existentiële) opgaven die in de afgelopen eeuwen in Nederland met vereende kracht zijn aangepakt en die een fantastisch en welvarend land hebben voortgebracht. De klimaatopgave plus de energieopgave leidt haast wel tot een onontkoombaar positief antwoord. De vraag is wel hoe, want de verhoudingen zijn nadrukkelijk anders dan 400, 50 of zelfs 20 jaar geleden. 

Kenmerkend voor vergelijkbare nationale programma’s, is dat de urgentie doorleefd is. Er is een helder doel in de tijd, inzicht in oplossingsrichtingen, ruimte voor decentrale uitwerking en oplossingen, en daarin ruimte voor decentrale meekoppeling. Daarnaast is er een programma, plus een programmabureau dat nationaal en regionaal verbindt. De besluitvorming voor projecten of programma vindt plaats in het parlement, met behoud bevoegdheden voor andere overheden. En, last but not least, is er budget voor onderzoek, planvormingsproces en implementatie.

Waar staan we nu?
Als we kijken naar waar we staan met de energietransitie, moeten we constateren dat de urgentie helder is (Parijs 2030, met een doorkijk naar 2050), maar nog niet maatschappelijk is verinnerlijkt. De oplossingen voor het Klimaatakkoord worden slechts sectoraal verkend, waarbij de benodigde uitwisseling nog niet of onvoldoende tot stand is gekomen. Nationale strategieën zijn wel verkend, maar dan met name door de professionele vakwereld. Vanuit overheidswege vinden er vooral oefeningen met decentrale strategieën plaats via de RES-sen.

Er zitten dus een aantal knelpunten in de energietransitie die geadresseerd moeten worden. Ten eerste de maatschappelijke verinnerlijking: die is noodzakelijk om tot een succesvolle transitie te komen. Ten tweede is het noodzakelijk dat er verbindingen worden gelegd tussen de schaalniveaus. Ten derde voelen regio’s zich niet of nauwelijks ondersteund door het Rijk in hun pogingen een energietransitie vorm te geven. Daarvoor is, ten vierde, een budgettair kader nodig, waarin geld wordt vrijgemaakt voor kennisontwikkeling, kennisuitwisseling, proces en ontwerpend onderzoek, zodat een beeldend, innovatief toekomstverhaal kan worden ontwikkeld. Ten slotte is het nodig interactie te faciliteren tussen de sectorale tafels, overheden, vakwereld en maatschappij. 

Dit is, in een notendop, waar het pleidooi 2050 toe oproept. 

Regio – provincie – rijk 
De regio’s zijn goed in staat hun werk te doen. Ze weten wat er speelt in de regio en kunnen daarbij goede afwegingen maken. Daarin kan ook het experiment worden gevonden. Het Rijk moet vooral een duidelijk doel stellen en helderheid geven over de uitgangspunten. Daarnaast moet het Rijk ook wat doen aan de excessieve ‘red tape’-regelgeving van bijvoorbeeld de provincie. De energietransitie vraagt bij uitstek om grensoverschrijdende oplossingen, op alle schalen. Het Rijk moet daarbij kader scheppend en faciliterend zijn. Regio’s en regionale samenwerkingsverbanden kunnen en willen ontzettend veel, maar lopen aan tegen simpele grenzen: van bevoegdheden en democratische legitimering. Zolang de samenwerking binnen die grenzen vorm krijgt, gaat het goed, maar anders wordt het al snel spannend. 

Op provinciaal gebied gebeurt er ook al veel. Tegelijkertijd is de energietransitie voor grote groepen uit de samenleving nog geen issue en kan het dat ook niet worden, simpelweg omdat ze daar de middelen niet voor hebben. Er is daarom grote behoefte aan sturing en visie vanuit het Rijk. Er liggen veel kansen bij het bedrijfsleven, maar precies dat vraagt betrouwbaarheid en ook investeringen in de voorwaardelijke infrastructuur die niet op de schouders van provincies / regio’s (alleen) kunnen rusten. Een provincie als Zeeland is geen partij ten opzichte van de grote vervuiler in die provincie, de industrie. 

Sterker nog: er is niet alleen een nationale visie nodig, maar ook grensoverschrijdende, internationale samenwerking, anders komt het niet goed. 

De twee ministeries belast met de energietransitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties & Economische Zaken, lijken open te staan voor een nationaal programma, mits die vraag aan hen gesteld wordt. Het is vanzelfsprekend dat de ruimtelijke impact van de energietransitie ergens geborgd moet worden. De NOVI en het Klimaatakkoord zouden twee handen op een buik moeten zijn, dus voor de borging van de ruimtelijke impact hoeft niet te worden gewacht op de NOVI. De ministeries hebben vooral behoefte aan aanknopingspunten voor de aanpak: hoe kan een dergelijk programma werken?

Een nationaal programma…maar hoe?
Dat er een nationaal programma moet komen, lijkt helder. Hoe dit programma eruit moet zien, waar het geborgd wordt en wie/welke ministeries dit moeten financieren, is nog niet uitgekristalliseerd. Voor nu constateren we dat ruimte nog onvoldoende een issue is in het Klimaatakkoord. Het hoofdlijnakkoorden is erg gericht op de sociaaleconomische dimensie van de transitie, welke nu als grootste probleem wordt ervaren. Het gevoel dat we met sectoraal meters maken de eindstreep niet halen, heerst nog onvoldoende. 

Dat maakt ook dat het idee van een nationaal programma, waarin Rijk en regio op constructieve manier stapsgewijs samenwerken, wel leeft, maar in de hectiek van het Klimaatakkoord geen invulling krijgt. Er wordt (te) veel gekeken naar de RES-sen voor oplossingen, terwijl deze vele overkoepelende vraagstukken niet kunnen adresseren. Tegelijkertijd biedt het akkoord geen duidelijke uitganspunten, over bijvoorbeeld voor wie / wat wind op zee bedoeld is. Hierdoor hebben andere schaalniveaus geen aangrijpingspunten voor beleid. 

Er wordt dus veel op het bord RES-sen gelegd, maar deze kunnen de grote vraagstukken niet adresseren. Het is nog maar de vraag of er nu nog ruimte is voor verdere uitwerking en een concretisering van een ruimtelijke strategie. De energietransitie slaagt alleen als we met elkaar ook spreken wat adaptiviteit in de governance betekent, en hoe dat samenhangt met de verdeling (en continue dynamiek daarin) van de opgave over de regio’s. Dit gesprek is nog onvoldoende gaande en moet gefaciliteerd worden, in proces en in financiën, door het Rijk. 

Het College voor Rijksadviseurs houdt zich de komende periode bezig met het versimpelen en verbreden van het nationale perspectief dat er nu ligt. Daarnaast gaan ze zich actief inzetten om de relatie te leggen met de andere grote opgaven waar we met ons land voor staan te leggen, zoals verstedelijking, de wateropgave en mobiliteit.  

Vereniging Deltametropool gaat - samen met de vakwereld en bestuurders in de voorhoede van de energietransitie - de contouren van een nationaal programma schetsen. Zo voedt zij de betrokken ministeries, zodat de benodigde bouwstenen worden geïdentificeerd en ingezet. 

Onze acties van nu bepalen hoe de leefomgeving van onze kinderen en kleinkinderen eruit gaat zien. Dit is het moment om met elkaar toekomstbestendige keuzes te maken!

teken het pleidooi hier


Cover: ‘windmolen’


Yvonne Rijpers

Door Yvonne Rijpers

Sociologe en metropolitaan onderzoekster / projectleider bij Vereniging Deltametropool


Meest recent

sportcampus Zuiderpark, Den Haag door Menno van der Haven (bron: shutterstock)

Wat is goed in de ruimtelijke ordening?

De vraag ‘wat is een goede ruimtelijke ordening?’ wint aan gewicht nu we als samenleving meer ambities hebben dan er aan ruimte beschikbaar is. Alle reden voor een nadere reflectie, door hoogleraren Marlon Boeve en Co Verdaas.

Uitgelicht
Analyse

24 april 2024

Centrum Haarlem door Maykova Galina (bron: shutterstock)

Lokaal kijken naar de lange termijn, de visie en ervaringen van Willem Hein Schenk

In het boekje Sturen op Stadsarrangementen deelt architect Willem Hein Schenk de inzichten die hij verkreeg met zijn podcastserie de Haarlem Sessies. In een interview vertelt hij wat zijn belangrijkste lessen zijn: “Kijk naar de lange termijn”.

Interview

24 april 2024

Hoge Vucht, Breda door XL Creations (bron: shutterstock)

Een beter perspectief voor kansarme buurten, zo doet Breda dat

Het bieden van meer perspectief aan bewoners van kansarme wijken is geen sinecure. Lokaal kan daar het nodige voor gedaan worden, maar ook hogere overheden moeten meedoen. In Breda worden ze actief bij de problematiek betrokken.

Casus

23 april 2024