Opinie Geestig hoor al die plannen en beloftes voor een hele nieuwe stad in het Markermeer, een woonwijk op het Mediapark in Hilversum, Tata-Stad of dertig nieuwe wijken door heel het land. Maar columnist Ellen van Bueren ziet gebeuren dat de bewoners in bestaande buurten en wijken aan het kortste eind trekken.
Ook in de aanloop naar deze verkiezingen krijgt het onderwerp ‘wonen’ vooralsnog weinig diepgang. De nadruk ligt op het bouwen van woningen, al dan niet geclusterd in dertig nieuwe wijken of tien nieuwe steden. Dit terwijl verreweg de meeste mensen wonen in woningen en buurten die er al staan. Woningen en buurten die te maken hebben met hittestress, hoge energiekosten, wateroverlast en waar lang niet altijd de benodigde voorzieningen aanwezig zijn – van zorg tot en met onderwijs en ontmoetingsplekken.
Buurten ook waar mensen vaak al een netwerk hebben en de ouderen graag blijven wonen. Waarom is er niet meer aandacht voor de bestaande woongebieden? Zeker ook met de landelijke verkiezingen in het verschiet – hier wonen de kiezers – lijkt dat toch een no-brainer. Een goede woning en dito woonomgeving dragen immers bij aan het directe welbevinden en de gezondheid van mensen.
Nu gaat het verbeteren van buurten al snel gepaard met flinke investeringen. Gemeenten, en in sommige gevallen het Rijk, moeten kiezen in welke buurten ze investeren. Dat klinkt ongemakkelijk vanuit het principe dat iedere burger recht heeft op een gelijke behandeling. De gemeente Amsterdam benadrukt dat je juist, vanwege bestaande ongelijkheden, ongelijk moet investeren in verschillende buurten.
Dit zijn heldere concepten met heldere acties, ze kunnen een-op-een in een politiek programma
Dat klinkt goed, maar blijkt in de praktijk nog best lastig. Zo gaat buurtverbetering vaak hand in hand met gentrificatie. Eenmaal gegentrificeerde buurten worden vervolgens al snel meer voorzieningen en diensten gegund, waardoor de verschillen in steden alleen maar verder toenemen. Daarnaast blijkt het erg ingewikkeld om vast te stellen of de investeringen die ongelijkheden beogen te verminderen het gewenste effect hebben. Ons meetinstrumentarium is daar niet op afgesteld en het ombuigen hiervan is weerbarstig en hardnekkig.
Misschien is het wel juist daarom dat meer pragmatische of praktische aanpakken – die bewust wegblijven van ingewikkelde normatieve concepten – momenteel zo aanslaan. De 15 minuten stad is zo’n aanpak, die stelt dat inwoners hun dagelijks benodigde voorzieningen te voet of te fiets in maximaal 15 minuten kunnen bereiken. Op deze manier draagt het bij aan lokale economie, gezondheid en gemeenschap. Dit planningsmodel gaat uit van de mens in relatie tot diens dagelijkse behoeften en mogelijkheden én biedt een concrete actielijst.
Ook voor groen is er zo’n simpele vuistregel beschikbaar: de 3+30+300-regel. Bewoners moeten minstens drie volgroeide bomen kunnen zien vanuit de woning. Ze verdienen te wonen in een buurt waarin de boomkruinen minstens 30 procent van het grondoppervlak bedekken en binnen 300 meter zouden ze toegang moeten hebben tot een groene buitenruimte van tenminste een halve hectare groot. Dit zijn heldere concepten met heldere acties, begrijpelijk voor iedereen, en kunnen een op een in een politiek programma worden vertaald. Als wijkverbeteringsprogramma’s te complex of te ‘woke’ zijn, laten de politieke programmaschrijvers dit dan tenminste opnemen in hun proza. Zo moeilijk moet dat toch niet zijn.
Cover: ‘Ellen van Bueren Column Cover’ (bron: Esther Dijkstra)