Analyse De afgelopen maanden gingen journalist Mark Hendriks en fotograaf Nadine van den Berg in actuele projecten op zoek naar ruimtelijke kwaliteit. Is het aanwezig en zo ja, waar blijkt dat dan uit? In deze epiloog delen zij hun belangrijkste bevindingen. Bemoedigend tipje van de sluier: in de bezochte gebiedsontwikkelingen hebben burgers een sleutelrol in de totstandkoming van ruimtelijke kwaliteit.
In een zesdelige artikelenreeks gingen journalist Mark Hendriks en fotograaf Nadine van den Berg op zoek naar ruimtelijke kwaliteit in actuele projecten. Is het aanwezig en zo ja, waar blijkt dat dan uit? En hoe zijn de betrokken partijen te werk gegaan? In de eerste aflevering stond het windpark op de Krammersluizen tussen Goeree-Overflakkee, Tholen en Schouwen-Duiveland centraal. De tweede aflevering belichtte het meervoudig ruimtegebruik van de spoorzone in Delft. Artikel drie nam ons mee naar de naoorlogse wijk Holtenbroek in Zwolle en daarna belandden we aan het Singelpark in Leiden. Het vijfde verhaal beschreef het beeklandschap (inclusief de hermeandering) van de Kleine Beerze in de Brabantse Kempen. Het zesde en laatste verslag bracht de ontwikkeling van Werkspoor in Utrecht in beeld. De artikelen verschenen als praktijkverhalen op de website van het ministerie van VRO en zijn tevens gepubliceerd op Gebiedsontwikkeling.nu.
Voor onze rondreis langs zes gebiedsontwikkelingen vonden fotograaf Nadine van den Berg en ik houvast in de driedeling die de Romeinse architect Vitruvius twee millennia geleden al gebruikte om de kwaliteit van de gebouwde omgeving te beoordelen: gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. We vertaalden deze klassieke principes naar hedendaagse criteria: de mate waarin functies en opgaven gecombineerd zijn, hoezeer een ontwerp de lange termijn weerstaat en hoe een gebied aanvoelt – vinden mensen het mooi en aangenaam, kunnen ze er wortelen?
Sociale waarden
Tijdens de projectbezoeken bleek dat ruimtelijke kwaliteit verrassend vaak zit in zaken die juist niet direct zichtbaar of aanwijsbaar zijn. De rondgang door Holtenbroek in Zwolle liet dat goed zien. De kracht en schoonheid van deze naoorlogse wijk schuilt namelijk niet in de stedenbouwkundige opzet of de architectuur van de gebouwen, maar in de sociale verbanden en de wijze van samenleven. De hier op handen zijnde wijkvernieuwing draait dan ook niet alleen om fysieke aspecten als woningbouw en de herinrichting van de buitenruimte, maar ook om sociale waarden als onderwijs, veiligheid en maatschappelijke voorzieningen. Wijkmanager Charlotte van de Gun vertelde: “Ik vind een bibliotheek of een weggeefwinkel net zo belangrijk als woningrenovatie of parkeren. In sommige galerijflats zijn buurtkamers gemaakt. Het klinkt simpel, maar de betekenis voor bewoners is enorm.”
Het sluit aan bij het pleidooi dat architect Sanne van Manen hield toen zij vorig jaar de Vitruviuslezing uitsprak. Zij voegt aan Vitruvius’ trits utilitas, firmitas en venustas een vierde toe: societas, in goed Nederlands de maatschappelijke waarde. Door met name de woonopgave te bekijken vanuit maatschappelijke opgaves als zorg, sociale zekerheid en klimaat, zo hield Van Manen haar publiek voor, ontstaan kansen voor gezonde, duurzame en toekomstbestendige wijken.
De resultaten die burgers boeken, voldoen aan de kwaliteitscriteria waarmee we op pad gingen
Het geheim van een succesvolle gebiedsontwikkeling – en daarmee de totstandkoming van ruimtelijke kwaliteit – houdt direct verband met de inzet van burgers. Dit past bij hoe het spel van de ruimtelijke ordening vandaag de dag gespeeld wordt. Hierin is de ‘energieke samenleving’, zoals planoloog Peter Paul Witsen dit noemt, een sleutelspeler. In zijn binnenkort te verschijnen dissertatie ‘Een plan en wat dan’ schrijft hij: “Ondernemers en bewoners nemen initiatieven en willen die ook snel tot uitvoering brengen. Ze volgen niet gedwee afgesproken procedures en wachten ook niet tot hun idee wordt opgenomen in een ruimtelijk plan of visiedocument.”
Variatie in vorm
In vier van de zes projecten die we bezochten, zijn burgers, ondernemers of bewonerscollectieven de grote aanjagers. Twee energiecoöperaties ontwikkelden het windpark op de Krammersluizen, goed ingevoerde Leidenaren toverden de historische vestingwerken om tot Singelpark, bewoners van Nieuw Delft ontwierpen en bouwden in CPO-verband hun eigen huizen, geëngageerde ondernemers zetten de transformatie van het Utrechtse Werkspoorkwartier in gang. De vorm waarin deze burgerinitiatieven zich manifesteren varieert, maar de resultaten die zij boeken voldoen aan de kwaliteitscriteria waarmee we op pad gingen. Zo hielden de coöperatieleden bij de bouw van windpark Krammer nadrukkelijk rekening met natuurbelangen, onder andere door te investeren in nieuwe technieken – zoals het stopzetten van de turbines als de zeearend nadert. Daarnaast weken ze af van de gangbare lijn- en rasteropstellingen. Door te kiezen voor een ‘wolk’ van molens onderscheidt het windpark zich als een ‘totaal ander landschap’, dat zich niettemin voegt in de blauwe leegte van lucht en water.
In stadswijk Nieuw Delft (gebouwd op het dak van de in 2015 geopende spoortunnel) staat de kwaliteit die particuliere opdrachtgevers nastreven buiten kijf. Dat uit zich in de architectuur – het metselwerk, de plastiek van de gevel en de algehele detaillering. Dat geldt evenzeer voor de hoge duurzaamheidsambities en het buurtgevoel dat door de zelfbouwers wordt aangewakkerd. De geestelijk vaders van het Leidse Singelpark benaderden hun initiatief als een “bouwproject van de eeuw” en drongen aan op een internationale ontwerpcompetitie. Mede daardoor kwam een doordacht en poëtisch ontwerp op tafel, waarmee het park zich ontpopte tot een ‘kralensnoer’ dat de verschillende parkdelen aaneenrijgt en volop ruimte laat voor initiatieven en onvoorziene gebeurtenissen. “Mensen moeten als een Alice in Wonderland door het park gaan,” zei landschapsarchitect Peter Veenstra van bureau Lola over het Singelpark. “Elke plek verdient een eigen uitstraling, een eigen inrichting, een eigen betekenis. Op de ene plek kun je voetballen en picknicken, de andere plek is bedoeld voor rust en ontspanning.”
Veel tijd en energie
Let wel, deze succesverhalen zijn niet maatgevend. Er zijn tal van voorbeelden waarin coöperatieve, activistische of do-it-yourself initiatieven stuklopen op onderling gedoe, in het web van regelgeving of door een gebrek aan kennis of financiële slagkracht. Daarbij mag niet onderschat worden wat het vergt van mensen. Je moet uit een bepaald hout gesneden zijn om je eigen te huis te bouwen, laat staan om het wilde idee van een zes kilometer lang singelpark tussen de oren van het stadsbestuur te krijgen, of om op eigen houtje op een sleets Utrechts bedrijventerrein een creatieve en circulaire werkgemeenschap te starten. Naast doorzettingsvermogen, een groot netwerk en kennis van zaken vraagt het enorm veel tijd en energie.
Niet voor niets hebben pioniers als Jeroen Maters in Leiden en Charlotte Ernst in het Utrechtse Werkspoorgebied al die jaren gepleit voor een professionaliseringsslag. Waar de energiecoöperaties altijd al op professionele wijze zijn gerund – solide organisatie, directeur als aanspreekpunt, financieel beleid – kwam dat moment in Leiden na enkele jaren met de oprichting van een stichting (de Vrienden van het Singelpark) voor met name het beheer en onderhoud. In Utrecht is recent een gebiedsmanager aangesteld die de transformatie moet opschalen van het plotniveau naar het gehele Werkspoorgebied.
Het Rijk komt met beleidsdocumenten de zelfdoeners helpen en inspireren
Uit de gesprekken met pioniers en zelfdoeners klinkt steeds hetzelfde verlangen naar een betrouwbare overheid die snel duidelijkheid verschaft. Als de gemeente een idee ziet zitten, moet ze dat ook laten blijken – bijvoorbeeld door hulp en begeleiding, door financiering of door het aanpassen van regelgeving. En als een initiatief niet past of onwenselijk is, want dat kan natuurlijk ook, moet een gemeente dit snel, duidelijk en goed beargumenteerd communiceren.

‘Singelpark Leiden’ door Nadine van den Berg (bron: Ministerie VRO)
De gemeente Leiden staat na een moeizaam begin vierkant achter het Singelpark. Ze betaalde cruciale brugverbindingen, financiert het beheer (inhuur hoveniers, aanschaf gereedschap) en onderschrijft de maatschappelijke waarde – waardoor sinds kort gelden voor gezondheid- en inclusiviteitsprojecten naar het park vloeien. In Utrecht blijkt het besluit van het stadsbestuur om het Werkspoorkwartier te vrijwaren van woningbouw doorslaggevend – de gemeente erkende hiermee het belang van een binnenstedelijk werkgebied voor creatieve, circulaire en experimentele activiteiten. Tegelijkertijd heeft de gemeente geen geld beschikbaar om zaken zelf ter hand te nemen, zoals de broodnodige vergroening van de buitenruimte. Rijkswaterstaat (en daarmee het Rijk) verdient lof omdat ze het aandurfde om op een zeekering een windpark toe staan. Toch zorgt diezelfde rijksoverheid voor onzekerheid over het voorbestaan. Omdat de vergunning tijdelijk is, rijst de vraag of de duurzame en maatschappelijke handelswijze voorgezet kan worden.
Apathie
Buiten windpark Krammer staan de voorbeelden uit de serie ver af van het rijksbeleid. Het is dan ook lastig om te bepalen wat de rijksoverheid kan en moet doen om lokale initiatieven naar een hoger plan te tillen. Bovendien lijken veel van dit soort bottom-up initiatieven een tegenreactie op de apathische en chaotische gang van zaken in de landelijke politiek. In de Brabantse Kempen zagen we hoe het beekherstel van de Kleine Beerze ondanks tegenwerking vanuit Den Haag – het schrappen van ecologische verbindingszones en het dichtdraaien van de geldkraan – toch is gelukt. Brabants Landschap, het waterschap en lokale boeren sloegen de handen ineen en zeiden: wij gaan door!
Niettemin komt het Rijk met beleidsdocumenten die zelfdoeners helpen en inspireren. Denk aan de onder de vlag van het programma Mooi Nederland verschenen handreikingen. Daarin kan iedereen die zich betrokken of aangesproken voelt lezen over hoe we het vergroenen van straten en pleinen, het verduurzamen van bedrijventerrein of het vernieuwen van naoorlogse buurten ter hand zouden moeten nemen. Vorig jaar kwamen Rijk en provincies met zogenoemde ruimtelijke arrangementen. Daarin is een begin gemaakt met het benoemen van een nationale hoofdstructuur, gebiedsgericht samenwerken en het veiligstellen van financiële middelen.
Confettisnippers
Wat initiatiefnemers écht nodig hebben om baanbrekende resultaten te boeken, is een heldere, consistente en bezielende toekomstvisie die richting geeft. Zodat burgers en ondernemers direct weten of hun idee hout snijdt en past bij hoe we onze landschappen en steden op de lange termijn willen inrichten. Maar ook om te zorgen dat losse projecten met elkaar verband houden en niet als confettisnippers over het land worden uitgestrooid. Bovendien helpt een dergelijk verhaal om sleutelspelers die hard nodig zijn, maar nog te vaak op hun handen zitten – een deel van de boeren, energiebedrijven, woningcorporaties, grote bedrijven, sommige projectontwikkelaars – te verleiden om mee te doen aan de realisatie van ruimtelijke kwaliteit.
Rest de vraag of de nieuwe Nota Ruimte dit verleidelijke toekomstverhaal is. Voor een deel wel. In ideale vorm is dit immers hét afwegingskader om de puzzel van alle ruimteclaims zo goed mogelijk te leggen, om zo te zorgen dat Nederland voor mens en natuur een prettige leefplek blijft. Maar het toekomstverhaal gaat verder, en ligt in eerste instantie op het bord van de nieuwe minister-president. Het dient een wervend perspectief te zijn over wat voor land we willen zijn, over welke economie en samenleving we nastreven en hoe dit zich vertaalt naar het ontwerp van gezonde, mooie en vitale steden en landschappen.
Cover: ‘Werkspoorkathedraal’ door Nadine van den Berg (bron: Ministerie VRO)