Verslag In een nieuwe realiteit waar gemeenten kampen met bezuinigingsopgaven dreigen de publieke ambities in gebiedsontwikkelingen weg te zakken. Dit dreigt ten koste te gaan van duurzame stedelijke ontwikkeling. Twee zaken vallen hierbij op: ten eerste beperken duurzaamheidsmaatregelen zich vaak nog te zeer tot ecologische aspecten. Daarnaast richten de maatregelen zich vaak nog op het gebouw- of wijkniveau terwijl een toepassing op het hogere schaalniveau van de stedelijke regio ook nodig is.?De uitdaging is om de wereld van duurzaamheid te verknopen met de ruimtelijke ordening. Waar de overheid verstrikt raakt in haar bezuinigingsopgaven is het dan ook zaak dat de markt een deel van haar regiefunctie durft over te nemen en initiatief toont.
verslag jaarlijkse Master City Developer (MCD) Terugkomdag 2011, donderdag 26 mei jl.
“Duurzame stedelijke gebiedsontwikkeling in de praktijk op strategisch, tactisch en operationeel niveau”, was dan ook het onderwerp van de jaarlijkse Master City Developer (MCD) Terugkomdag 2011, die het MCD Kennisnetwerk donderdag 26 mei organiseerde. Om verder in te gaan op de drie verschillende schaalniveaus waren als sprekers uitgenodigd: prof. dr. ir. Hans Mommaas (directeur van Telos), Enrico Moens (duurzaamheidsexpert bij Grondmij) en Menno Schapendonk en Frank Piepe (beiden van Sustay). De middag werd geopend door de heer Veldman en voorgezeten door Geurt Randeraat.
Hans Mommaas sprak over duurzaamheid op een strategisch niveau. Duurzaamheid wordt veelal opgevat als containerbegrip, wat overigens niet per se negatief is. Soms is het goed iets niet gelijk in een bepaald hokje te willen stoppen, tot een bepaald product te willen ontwikkelen, of aan een benchmark te moeten toetsen. Duurzaamheid is ‘storytelling’, en vraagt om creativiteit, aldus Mommaas. Visies en plannen bevinden zich in een technische omgeving, maar verhalen zijn publiek eigendom. Uit de samenwerkingen tussen economie, maatschappij en ecologie (PPP) kunnen nieuwe verdienmodellen ontstaan. De verbanden tussen de verschillende aspecten van duurzaamheid vormen hier het raamwerk voor. Duurzaamheid speelt zich dus niet af in de hoeken van de Trias Energetica, maar op de assen. Duurzaamheid opgevat als netwerkorganisatie, en storytelling kan hierin de strategie zijn tot duurzame stedelijke ontwikkeling.
De stedelijke regio zal het brandpunt van onze ruimtelijke ontwikkeling worden, aldus Mommaas. Land en stad zijn in het verleden met de rug naar elkaar toe ontwikkeld, en tussen die ruggen is een rommelzone ontstaan. Begin vorige eeuw was deze functiescheiding logisch, omdat werk toen vaak vuil was. Maar nu leven we een diensteneconomie, dus kunnen functies weer gemengd worden. Dit levert kansen voor nieuwe duurzame energieconcepten op. Het is daarom zaak de verbinding tussen stad en land weer te leggen door middel van infra-, water-, en energienetwerken. Warmteproductie en consumptie kunnen op dezelfde plek plaatsvinden, zo geef je duurzaamheid belevingswaarde en krijgen de omwonende mentaal eigendom. Bottom-up, met ruimte voor initiatieven vanuit de markt, kan duurzaamheid naar een hoger schaalniveau worden getrokken. Dat duurzaamheid daarbij een containerbegrip is levert het voordeel op dat het geen vastgestelde dimensie heeft, en partijen van verschillende regio’s dus met elkaar in discussie zullen moeten gaan. Enrico Moens ging in op duurzame stedelijke gebiedsontwikkeling op tactisch niveau. Hij lichtte zijn verhaal toe aan de hand van de casus Rijnenburg in Utrecht, waar op zo’n 1000 hectare tussen de 5000 en 7000 woningen zullen worden ontwikkeld. Hij benadrukte dat duurzaamheid ook in deze ontwikkeling niet alleen betrekking heeft op de energetische en ecologische vraagstukken, maar dat het met name ook gaat om het verbinden van culturele en sociale vraagstukken. Zo zijn vele belanghebbende particulieren en bedrijven betrokken bij de ontwikkeling van het gebied, en heeft men uiteindelijk gekozen voor een stedenbouwkundige opzet waarin de huidige verkavelingsstructuur en daarmee de bestaande identiteit van het gebied behouden blijft. Uiteindelijk zal de gebiedsontwikkeling energieneutraal moeten worden, dan wel energie gaan opleveren. Om duurzaamheid vanuit de verschillende aspecten te kunnen bewaken is het ook in deze casus zaak om dwars door een organisatie heen te kunnen opereren. Duurzaam ontwikkelen gaat om het sturen op vruchtbare verbindingen. Hoewel voor de toetsing van de verschillende duurzaamheidsaspecten in het geval van Rijnenburg de BREEAM-methodiek wordt gebruikt ligt de winst in het verbinden van de verschillende thema’s. Het is dan ook zaak om dergelijke methodieken als tools in te zetten om de duurzaamheid te vergroten. Een tool is een sturingsmiddel, geen toetsingsinstrument, en moet geen doel op zich worden.
Het feit dat dit besef nog niet overal geland is werd onderstreept toen Menno Schapendonk en Frank Pieper verder praatte over duurzaamheid op operationeel niveau. Zij onderstreepten dat wij in Nederland nog veelal doen aan ‘greenwashing’ in plaats van de bottom-up implementatie van duurzaamheid. Met ‘greenwashing’ bedoelden zij de wijze waarop in Nederland vaak eerste het vastgoed wordt ontworpen, en er daarna installaties aan het ontwerp worden toegevoegd om deze duurzaam te maken. Grote getale voorbeelden uit Duitsland tonen echter aan dat wanneer duurzaamheid een integraal deel van het ontwerp is, dit de toevoeging van installaties veelal overbodig maakt. De in Nederland gehanteerde energieprestatiecoëfficiënt (EPC) is een duidelijk voorbeeld van de inefficiëntie waarmee de duurzaamheid van een gebouw bepaald wordt. Het toevoegen van duurzame installaties heeft namelijk een zeer positief effect op de EPC-score. Indien een gebouw intrinsiek duurzaam is gebouwd, en het dus geen aanvullende installaties nodig heeft, resulteert dit dus in een lage EPC-score. Waar woning met de huidige EPC-norm vaak nog maar net financieel haalbaar zijn, zal dit ze bij toekomstige strengere regelgeving de das omdoen.
In de afsluitende discussie onder leiding van Geurt van Randeraat, programmadirecteur van de Master City Developer en directeur van SITE urban development, werd geconcludeerd dat juist het bottom-up werken meer kans biedt. Duurzaamheid gaat om belevingswaarde en niet alleen om een EPC-score. De betaalbaarheid van duurzaamheid wordt vaak ter discussie gesteld, terwijl blijkt dat de vraag naar duurzaam wel degelijk bestaat. Dat dit door de consument niet altijd wordt geuit komt vooral omdat de klant haar ambities en identiteit in het aanbod niet terug ziet. Door omwonenden en belanghebbenden weer eigenaar te maken van hun omgeving kunnen nieuwe verdienmodellen ontstaan waarin ook de economische vitaliteit van duurzaamheid kan bloeien. Tools zijn daarbij niet overbodig, het ‘geneuzel’ over details is noodzakelijk, maar analytisch en associatief denken moeten hand in hand gaan in deze.
Cover: ‘Polder Rijnenburg’ (bron: Gemeente Utrecht)