Interview Wie alle recent verschenen gebiedsbiografieën in Nederland op een rij zet, kan naar de winkel voor wat extra boekenkasten. Het instrument helpt om het verleden van een gebied in kaart te brengen maar kan ook behulpzaam zijn om de toekomst mee uit te lijnen. Frank Strolenberg bracht ze systematisch in kaart.
Hoogleraar Theo Spek sprak er in een interview met Gebiedsontwikkeling.nu al eerder over: de opkomst van de gebiedsbiografie. Het zijn vaak lijvige boekwerken waarin experts, vaak aangevuld met de kennis van lokale vrijwilligers annex gebiedsdeskundigen, een bepaald gedeelte van Nederland aan een gedetailleerde beschrijving onderwerpen. Spek zei er dit over: “Ik zie heel vaak die biografieën uitkomen en daar ben ik soms ook bij betrokken. Ik lees ze en ik koop ze en ze liggen allemaal hier in de kast. Maar hoe dan die doorwerking is? De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) laat nu een onderzoek doen. Ik hoop dat we daar meer over weten. Want dat moet wel geëvalueerd worden: blijft de kennis in een soort wetenschappelijke bubbel hangen of komt het ook echt op dat lagere schaalniveau terecht.”
Met de verwijzing van Spek naar deze evaluatie hebben we een bruggetje te pakken naar het genoemde onderzoek, dat dit voorjaar is uitgevoerd door Frank Strolenberg. Hij is zelfstandig onderzoeker en adviseur, met een verleden bij de RCE en onder meer betrokken als leider van het programma Belvedere (1999-2009, bedoeld om cultuurhistorie meer richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke transformaties). Het was ook in die tijd dat Strolenberg in aanraking kwam met het fenomeen ‘gebiedsbiografie’: “Belvedere ging natuurlijk heel erg over de vraag: hoe komen we van het objectgerichte naar het gebiedsgerichte denken. De gebiedsbiografie bood daarvoor een passend instrument. Het vakgebied van de archeologie was op dat moment een van de drijvende krachten achter de opkomst van de eerste gebiedsbiografieën. In de Vinex-locatie Leidsche Rijn werden bijvoorbeeld goede ervaringen opgedaan met de zogenoemde Cultuurhistorische Effectrapportage. Dat betekende een keerpunt in het denken over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimte.”
De plek laden
Landschapsonderzoekers als Theo Spek gingen er in de Drentsche Aa mee aan de slag, zo geeft Strolenberg aan. “Kunstenaars als Marjolein Boterenbrood deden dat rondom het Storkterrein in Amsterdam. En landschapontwerpers zoals BoschSlabbers in het grensoverschrijdend veengebied tussen Hondsrug en Hümmling. Allemaal pogingen om te kijken hoe je met erfgoed de ontwikkeling van een plek kunt laden. En hoe dat richting kan geven aan de toekomst. Vervolgens hebben met name de historisch-geografen het schrijven van de biografieën een belangrijke push gegeven. Allerlei bureaus gingen zich professioneel met gebiedsbiografieën bezighouden. Aan de afzetkant groeide ondertussen de interesse bij gemeenten en ontwikkelaars. Plekken met een historisch verhaal bleken namelijk meer waard. Woningen verkochten er beter en de opbrengsten waren hoger. En ondertussen konden bestuurders aan hun bevolking laten zien: kijk eens in wat voor een bijzonder gebied jullie wonen.”

‘Frank Strolenberg’ (bron: Frank Strolenberg)
Anno 2025 past de aandacht voor gebiedskenmerken in de ontwikkelingen rondom omgevingsvisies. Strolenberg: “Met de aandacht voor participatie van omwonenden in de omgevingsvisie kom je al snel op de vraag: waar komen we vandaan, welke waarden delen wij en welke ontwikkelingen hebben ons gebied vormgegeven?” Bij de RCE was men inmiddels begonnen om gebiedsbiografieën te verzamelen en werden folders opgesteld om partijen te helpen die het opstellen ervan overwogen. “Toen deze handreikingen herijkt moesten worden, kwam bij de RCE het idee op om wat er ligt aan biografieën te analyseren.” Niet in de laatste plaats omdat de RCE, maar ook de Directie Erfgoed en Kunsten van het ministerie van OCenW, zelf opdrachten gaf voor het opstellen van gebiedsbiografieën. Daarbij was het goed om niet alleen terug te kijken, maar ook vooruit: “Want laten we wel wezen: de ontwikkelingen gaan razendsnel. Denk aan klimaat, energie, gezondheid en veiligheid. Dat vraagt om een nieuwe blik op de verbinding tussen het verleden en de toekomst. Van een andere orde is bovendien dat nieuwe generaties digitaal opgroeien en veel minder geneigd zullen zijn om dikke boeken te lezen. Ook kunstmatige intelligentie komt eraan: wat betekent dat voor de samenstelling en presentatie van een gebiedsbiografie? En tenslotte: hoe maken en houden we al die kennis en informatie uit al die biografieën toegankelijk? Genoeg vragen voor een analyse van wat er al ligt.”
Er wordt een dik boek op tafel gelegd en dan wordt verondersteld dat het allemaal wel goed zal komen
Uit zijn analyse van circa 60 gebiedsbiografieën komt volgens Strolenberg naar voren dat er grofweg drie ‘smaken’ zijn. In de eerste plaats de dikke beschrijvende leesboeken bedoeld voor een breed publiek. Vervolgens de biografieën die het ruimtelijke verhaal beschrijven én vooral richtinggevend willen zijn voor toekomstige inrichtingsopgaven. En dan ten derde een mix van beide vormen. Strolenberg: “De RCE zette aanvankelijk, toen het instrument in opkomst was, nadrukkelijk in op die eerste categorie. Men wilde vooral waardenvrije kennisproducten maken. Maar partijen die bezig zijn met ruimtelijke ontwikkelingen willen niet eerst een boek van 400 pagina’s doorwerken, zelf conclusies trekken wat de belangrijkste waarden zijn en ook nog zelf bepalen hoe er met die waarden moet worden omgegaan. Die vragen echt om concrete handvatten, uitspraken en sturing. Die willen een gebiedsbiografie met handen en tanden.”
Doorwerking in plannen
Hiermee hangt volgens Strolenberg samen dat de eerste categorie biografieën vooral soft power bezitten. “Zij bieden kennis over de waarden in een betreffend gebied en proberen te enthousiasmeren en te verbinden. Maar in een arena van gebiedsprocessen is het ook van belang dat er wordt opgekomen voor de belangen van landschap- en erfgoed. Dat vraagt om hard power dus.” Niet voor niets heeft de directie E&K van het ministerie van OCW aan Charlotte Nauta van bureau BMC gevraagd om te onderzoeken hoe gebiedsbiografieën doorwerken in de feitelijke planontwikkeling voor NOVEX-gebieden. BMC concludeert dat er bij het maken van een gebiedsbiografie vaak niet in strategische procestermen wordt gedacht. “Er wordt een dik boek op tafel gelegd en dan wordt verondersteld dat het allemaal wel goed zal komen. Dat is echter de vraag. BMC adviseert om een gebiedsverhaal in kleinere brokstukken op te delen. Onderdelen die beter aansluiten bij de verschillende fasen van een gebiedsontwikkeling.”

‘Hembrugterrein (gebouw 43) zuidzijde’ door Rosemoon (bron: Wikipedia Commons) onder CC BY-SA 4.0, uitsnede van origineel
Strolenberg denkt dat dit laatste een goed idee is: “Dan maak je de directe toepasbaarheid groter. Een andere optie is dat je richtinggevende uitspraken apart vormgeeft. Zo sprak ik de projectleider van het team dat bezig is geweest met de biografie voor de Veluwe. Zij hebben destijds bewust de vertaling van de aangereikte gebiedskennis – de aandachtspunten dus voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied – buiten de biografie gehouden. De biografie is neergezet als verhalend boek voor een breed publiek. Bestuurlijk representatief en handig voor de gebiedsmarketing. Voor de ruimtelijke professionals en toeristische ondernemers zijn echter aparte handreikingen gemaakt, de zogenaamde regioprofielen. Opgezet voor separate onderdelen van de Veluwe: de oude Zuiderzeekust, de Gelderse Vallei, de Veluwezoom, et cetera. Zo’n regioprofiel is dus een soort kop die op de biografie wordt gezet.”
Kennis operationeel maken
Om de kwaliteiten van een gebied op een gesprekstafel te houden, kan het instellen van een kwaliteitsteam helpen bij de implementatie. “Het Hembrugterrein in Zaandam is een mooi voorbeeld. Bureau Steenhuis/Meurs heeft daar ruim tien jaar geleden een gebiedsanalyse voor gemaakt. Meer recentelijk is een team ingesteld dat de oude verhalen vertaald heeft in gebiedspaspoorten en erop toeziet dat de kennis operationeel wordt gemaakt. Je kunt je ook voorstellen dat er geen heel team wordt neergezet, maar bijvoorbeeld één landschapsbouwmeester. Voor de stedelijke omgeving kennen we de stadsbouwmeester; waarom dan geen landschapsbouwmeester voor de meer rurale omgeving? Iemand die vanuit het perspectief van kwaliteit over belangen kan adviseren.”
Misschien moeten we afleren om bij een biografie gelijk aan een dik boek te denken
Strolenberg komt aan het einde van gesprek nog even terug op de jongere generatie: “Onlangs heb ik mijn onderzoeksresultaten gepresenteerd bij de RCE. De bijeenkomst was drukbezocht, vooral ook door jongeren. Daarbij kwam ook de verbinding met het onderwijs aan bod. Gerdy Verschuure van de TU Delft geeft bijvoorbeeld cursussen gebiedsbiografie voor tientallen studenten uit allerlei landen. De gebiedsbiografie is immers een typisch Nederlands instrument; een exportproduct ook. Met kleine teams maken de studenten een beknopte biografie over een beperkt gebied. Interessant is dat ze ook een driedimensionale vertaling van de biografie moeten maken. Een contramal van de digitalisering van de opgedane kennis. Een presentatie die ik zelf bijwoonde ging over Gorinchem; een team had daar een 3D puzzelmaquette van gemaakt. Elk puzzelstuk vertelde een verhaal van de stad. Een ander team had over de forten rond de stad een serious wargame ontwikkeld. Dan zie je dat je ook heel anders met gebiedsgeschiedenis om kunt gaan en dat jonge mensen daar veel creativiteit in kunnen leggen. Misschien moeten we afleren om bij een biografie gelijk aan een dik boek te denken. De geschiedenis is een vat vol verhalen; laten we die vooral benutten en daarbij de verbeelding een kans geven. Zoals de gebiedsbiografie eerder ook al niet alleen het domein was van archeologen en historici, maar ook van kunstenaars en ontwerpers.”
Op 27 oktober aanstaande – tijdens een RCE-terugblik op 25 jaar Landschapsverdrag van Europa – trapt Noël van Doren, Rijksadviseur voor het Landschap en voorzitter van de jury, de inschrijving af voor de 'Gebiedsbiografie van het Jaar'. Voor deelname aan de dag of meer info kijk hier.
Korte docu over het verschijnen van de landschapsbiografie over de Drentsche Aa, in 2015.
Twee verhalen over de gebiedsbiografie
Dit is het eerste artikel over de gebiedsbiografie, het instrument dat de laatste jaren aan een opmars bezig is. En dat ook door gebiedsontwikkelaars wordt gebruikt. In het tweede verhaal komt adviesbureau BMC, dat de toepassing van gebiedsbiografieën in opdracht van de RCE onderzocht bij de planontwikkeling voor de NOVEX-gebieden, aan het woord.
Cover: ‘Nederlands landschap Nationaal Parklandschap de Drentsche Aa, provincie Drenthe’ door Rudmer Zwerver (bron: Shutterstock)