IABR: Voorjaarsdag 2012 van de Regional Science Association Nederland

27 april 2012

9 minuten

Verslag Voor de gedachte dat een stad of stedelijk gebied helemaal topdown maakbaar is, bestaat nagenoeg geen animo meer. Op de RSA Voorjaarsdag was de vraag veeleer wat bestuurders, stedenbouwkundigen en ontwikkelaars nog wel kunnen doen. Wat werkt en wat niet? Dat is precies wat overheden graag willen weten. Er bestaat behoefte aan harde onderzoeksresultaten. Economische vernieuwing is niet voorspelbaar, maar je kunt wel specifiek per gebied aanwijzen welke sector kansrijk is en welk type niet. Op ruimtelijk vlak is het mogelijk een wijk of gebied werkelijk van onderop vorm te geven. De diverse aanvliegroutes en antwoorden op het symposium hebben gemeen dat ze maken verbinden aan leren en bottom-up laten evolueren.

Maken, leren en laten evolueren

IABR: Voorjaarsdag 2012 van de Regional Science Association Nederland - Afbeelding 1

‘IABR: Voorjaarsdag 2012 van de Regional Science Association Nederland - Afbeelding 1’


De Voorjaarsdag 2012 van de Regional Science Association Nederland vond op 23 april jl. plaats in de J.B. Bakema-Serre van het NAi. Met deze locatiekeuze had de RSA zich tevens verbonden aan de 5de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR). De deelnemers aan het congres konden in de lunchpauze de Biënnaletentoonstelling in het NAi bezoeken. Making City is het thema van de Biënnale. Het congres van de RSA sloot zich daar in het Nederlands bij aan en voegde een vraagteken toe: De Maakbare Stad?

Cees-Jan Pen: dringende vraag naar kennis

In het plenaire ochtendprogramma kwam de eerste bijdrage van Cees-Jan Pen, programmaleider Onderzoek Economie & Innovatie bij Nicis Institute. Zijn presentatie droeg de titel ‘Van de maakbare naar de lerende stad’. Pen hing zijn betoog op aan het gelijknamige boek dat hij onlangs samen met Guido Walraven het licht deed zien. Dit zogenoemde stedelijk lectorenboek inventariseert stedelijk praktijkrelevant onderzoek van 26 hogeschoollectoraten. Het principe van een relevant, praktijkgericht onderzoek hierbij is: Wat heeft de wethouder aan je onderzoek?

Pen stelde dat de huidige financieel-economische crisis niet de oorzaak is van de omslag in het denken over de stad. Twijfel aan de planologische, stedenbouwkundige en bestuurlijke blauwdrukken is van eerder datum. Op dit moment zijn nieuwe termen in zwang gekomen, zoals micro-organische gebiedsontwikkeling, wijk- en bewonerstrusts, sturen zonder geld. Zijn die van blijvende of voorbijgaande aard? Nieuwe toetsstenen zijn quality of life en waardecreatie. Blijft dat zo in de huidige crisis? Geldt de wetmatigheid werken volgt wonen nog wel? Is functiemenging wel of niet geboden? De Nicis-onderzoeker schetste een situatie van grote onzekerheid binnen de gebiedsontwikkeling. Vast staat volgens hem wel dat fysieke ingrepen in met name de achterstandswijken niet werken. Pen illustreerde de verwarring op bestuurlijk vlak. “Het woord beleid mag je niet meer noemen, je moet het over uitvoeren hebben. Tegelijk zeggen wethouders: Hadden we maar een goede economische analyse.” Gedwongen tot krachtdadigheid op de tast. De agenda voor de hogescholen – uit het lectorenboek – bevat onderzoeksvraagstukken als polarisatie en segregatie, quality of life als vestigingsfactor, werking van lokale arrangementen, het nut van de creatieve stad en city marketing voor de achterstandswijken, duurzaamheid in praktijk brengen, en zo meer. Een nijpend vraagstuk is verder: Hoe regel je bottom-up inbreng en eigen verantwoordelijkheid? Volgens Pen lijkt het evident dat mensen centraal worden gesteld in de stedenbouw, maar blijkt dat in de praktijk onvoldoende te gebeuren. Hij pleitte voor twee uitgangspunten bij gebiedsontwikkeling: 1) gebruik een globaal-flex bestemmingsplan met een centrale rol voor de ondernemer; 2) micro maakbaarheid zal alleen succes boeken als duurzaamheid en quality of life daarin een plek hebben.

Lulkoek?

In tegenstelling tot wat een snerend opinieartikel van Ewald Engelen onder de titel “De lulkoek van de beleidselite” suggereert, is de vraag naar kennis – van onder andere een instituut als Nicis – bij bestuurders en ontwikkelaars groot, zei Pen. Ondanks jaren wijkaanpak ontbreekt het met name aan een economische visie. Bestuurders laten zich bijvoorbeeld leiden door het angstbeeld dat bedrijven voor een appel en een ei naar een buurgemeente of -regio worden gelokt, terwijl zij in werkelijkheid tamelijk honkvast zijn. Te weinig bekend is wat zzp’ers, starters en mkb-bedrijven voor wensen hebben. Hoe zit het precies met de toename van zzp’ers en welke gevolgen heeft dat? Werken regionale innovatiestrategieën? Met betrekking tot de MKBA-analyse voor duurzame bedrijventerreinen, een initiatief van de provincie Zuid-Holland: welke internationale voorbeelden zijn er van geslaagde duurzame herstructureringen van bedrijvenlocaties? Wat Pen betreft kan het maken van de stad alleen succesvol zijn als dit gepaard gaat met leren.

Ron Boschma: weerbaarheid en diversificatie

Hoogleraar regionale economie Ron Boschma (Universiteit Utrecht/ London School of Economics ) begon zijn uiteenzetting met de opmerking dat in de stedelijke ontwikkeling geen enkele visie meer zit. “Alles gebeurt decentraal, vraag gestuurd en daarom chaotisch.” Tegenover het begrip van maakbaarheid – een woord dat niet in de Van Dale voorkomt – stelde hij de economische evolutie van steden. Over de (economische) weerbaarheid van steden is opeens veel theorie ontstaan, zei Boschma. Deze resilience-literatuur is gestoeld op klassiek evenwichtsdenken: het herstellen van een schok. “Ouderwets en a-contextueel, alsof er universele zelfcorrigerende mechanismen zouden bestaan.” De weerbare stad wordt binnen deze denkbenadering gedacht als een statische, stabiele situatie. Maar, aldus Boschma, economische weerbaarheid schuilt in een doorlopend evolutionair proces van vernieuwing (Schumpeter). Verandering en diversificatie zijn daarom de kenmerken om economische vitaliteit aan af te meten.

Gerelateerdheid

Kernvraag voor Boschma is: waarom slaagt de ene stad of regio er beter in dan andere om zich economisch te vernieuwen? Onderzoek in een aantal Europese landen heeft aangetoond dat de mate van gerelateerdheid tussen bedrijfs- c.q. economische sectoren een belangrijke factor van economische vernieuwing is. Dit maakt kruisbestuiving, onder andere via arbeidsmobiliteit, mogelijk, vooral op het vlak van leren en innoveren. Het potentieel aan kennisspillovers tussen sectoren kan onverwachte recombinaties, dus innovaties, opleveren. De wetmatigheid die Boschma presenteerde luidde: hoe hoger het aantal gerelateerde sectoren in een regio, hoe hoger de economische groei. Regio´s blijken ook economisch te diversificeren in sectoren die technologisch verwant zijn aan bestaande sectoren. Van invloed is ook de padafhankelijkheid, ofwel de economische structuur en geschiedenis van een stadsregio. Die biedt mogelijkheden tot diversificatie maar stelt tegelijk ook beperkingen vanwege de factor gerelateerdheid van sectoren.

Onvoorspelbaar, wel verklaarbaar

Deze wetenschappelijke bevindingen zijn verklarend maar kunnen de economische evolutie van een stad of regio niet voorspellen, erkende Boschma. “De economische praktijk is erg weerbarstig, zo laat ook de huidige crisis weer zien.” Vervolgens ging de hoogleraar in op het begrip maakbaarheid. In de evolutietheorie is er geen plaats voor. Ook veel economen willen er niet meer van weten: de overheid moet zich terugtrekken en alles overlaten aan de markt. Maar het heilige geloof in de markt is ook een maakbaarheidsgeloof. Verder wees Boschma erop dat maakbaarheid een normatieve component in zich heeft waarmee wordt miskend dat de stad het toneel is van conflicten tussen tal van tegengestelde eisen en wensen. “Voor wie is de stad dan maakbaar?” Onmiskenbaar is ook dat de dynamiek van regionale vernieuwing zich grotendeels onttrekt aan overheidsingrijpen.

Geen picking-the-winner

Desondanks hoeft de overheid niet met de handen over elkaar te gaan zitten, stelde Boschma. Op basis van een praktische toepassing van zijn model op een regio of stad, waarbij alle economische sectoren en hun onderlinge relaties in kaart worden gebracht, kan een (lokale) overheid tamelijk wetenschappelijk bepalen welke nieuwe sectoren kansrijk zijn en dus gesteund moeten worden, en welke kansloos zijn. De hoogleraar toonde een visualisatie van de gerelateerdheid binnen de Amsterdamse regio. Als een kluwen en wirwar aan lijntjes tussen kleine en grote sectoren, zoals banken, restaurants, ziekenhuizen, welzijnszorg, tertiair onderwijs, optie- en effectenbeurs, bedrijfskundig advies, verzekeringswezen, marktonderzoek, administratiekantoren, ijzer en staal, glas, papier, cement, reiniging, radio en televisie, enzovoort. Sommige sectoren zijn sterk gerelateerd (veel connecties) andere weinig (perifeer). Hierbij sprak Boschma zich uit tegen een beleid van picking-the-winner: “Zet de grote spelers buitenspel. Kies er niet voor sterke spelers sterker te maken maar zorg voor fundamentele vernieuwing.” Dat gebeurt door connecties te leggen of te versterken tussen (kennis-)gerelateerde sectoren. De kruisbestuiving krijgt verder vorm door te kiezen voor starters met ervaring in een andere sector, door interdisciplinaire opleidingen (onderwijs) en samenwerkingsverbanden tussen sectoren te steunen. Bij dit alles is er echter geen garantie op succes, want economische vernieuwing blijft een evolutionair proces.

Winy Maas: ontwerpen als game

Als derde spreker nam ontwerper en hoogleraar Winy Maas plaats achter het katheder. Hij zei zich vooral op de ruimtelijke kant van de maakbaarheid te richten. Hij stond kort stil bij de ‘economics of beauty’ aan de hand van sprekende voorbeelden. “De Erasmusbrug van Ben van Berkel mocht 60 miljoen euro meer kosten dan aanvankelijk begroot. Wat de brug Rotterdam heeft opgeleverd is onbekend.” Als icoon is de Erasmusbrug alias De Zwaan van onschatbare waarde. Zo geldt ook voor het Guggenheim museum van architect Gehry in Bilbao. Tien jaar geleden introduceerde MVRDV de functionmixer. Deze software kan, door het invoeren van parameters zoals dichtheid, licht, geluid, open ruimte, bouwkosten et cetera, het ideale ontwerp van een ruimtelijke opgave berekenen. Door te schuiven met de parameters komt er evolutie in het ontwerp, aldus Maas. MVRDV bracht in samenwerking met Ikea ook de Housemaker uit voor interieurontwerp. Met de Villagemaker wordt in Taiwan de Vertical Village in elkaar gezet, bestaande uit een wonderlijke stapeling en koppeling van hyperindividuele, veelsoortige woningen. De Villagemaker voegt hierbij ook op de beste wijze de stijgpunten en paden in en optimaliseert het geheel.

The Regionmaker: Oosterwold

Een volgende stap is de Regionmaker, uiteraard met meer en andersoortige parameters. Maas vergeleek de ontwerpapplicaties met games; ontwerpen als een vorm van gaming. Zo krijgt de gebiedsontwikkeling Almere Oosterwold grotendeels vorm door een ontwerpapplicatie. Het stedenbouwkundig ontwerp is louter een website. De oorspronkelijke rationele verkaveling en infrastructuur van deze landbouwpolder blijft behouden. De nieuwe woonverkaveling is door kopers vrij te kiezen (in te voeren) in de ontwerpapplicatie. Alleen geldt de eis dat iedere woonkavel rondom een pad aanlegt (desgewenst een zandpad) en dat het recht van overpad geldt. Verder geldt er een maximum kavelgrootte. “Iedereen mag alles, als het maar bijdraagt aan het geheel”, formuleerde Maas het uitgangspunt voor deze wijk.

Logica van collectiviteit

Ruimtelijke maakbaarheid in de oude betekenis van topdown krijgt in experimentele wijk Oosterwold een bottom-up karakter. Dit brengt evolutie in het ontwerp, de uitkomst is in zekere mate onvoorspelbaar, ligt open. Al blijft de hand van de schepper nog wel boven de gebiedsontwikkeling hangen, maakte Maas duidelijk. “Het kan saaier worden dan gedacht. Maar dit is een ontwikkeling van 15 jaar. Dus er komen wel een paar momenten om zaken bij het stellen.” Maas sprak ook niet direct van evolutie maar van de “logica van de collectiviteit”. Het blijft uiteraard een door randvoorwaarden gestuurd plan, met name door de eis van padenaanleg rondom de kavels.

De rol van de overheid wordt wat Maas betreft marginaal, niet alleen in de stedenbouw. “Het oude stadhuis is niet meer nodig, een warroom is genoeg.” Hij moest erkennen dat een poldergebied als het Oosterwold eenvoudiger bottom-up is te ontwikkelen dan een herontwikkeling in Boskoop, vanwege de grondverhoudingen. En uiteraard zijn er wat wettelijke vrijstellingen nodig. Maas slaagde er in ieder geval in stedenbouw heel simpel te laten lijken.

Bron: NAi Rotterdam, 24 april 2012
Organisatie: RSA Nederland, 5th IABR 2012, IHS

Voor een pdf van de volledige publicatie zie bijlagen.


Portret - Kees Hagendijk

Door Kees Hagendijk

Zelfstandig journalist


Meest recent

GO weekoverzicht 25 april 2024 door Gebiedsontwikkeling.nu (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

Dit was de week van de complete buurt

Dit was een week op Gebiedsontwikkeling.nu waarin de complete stadsbuurt centraal stond. Van de transformatie van het Utrechtse Wisselspoor via het naoorlogse stadsdeel Breda Noord naar de verdichting in het Haagse Bezuidenhout.

Weekoverzicht

25 april 2024

Zonnepanelen op het dak van een gebouw door Richie Quintyne NVEST (bron: shutterstock)

Duurzame energie in de regio, een passend ontwerp begint bij de goede vraagstelling

In de eerste ronde Regionale Energiestrategieën ging het ook over ruimtelijke kwaliteit. Hoe landen ingrepen in de energie-infrastructuur in onze omgeving? PBL en Royal HaskoningDHV plozen de plannen door en formuleren lessen & tips.

Uitgelicht
Onderzoek

25 april 2024

sportcampus Zuiderpark, Den Haag door Menno van der Haven (bron: shutterstock)

Wat is goed in de ruimtelijke ordening?

De vraag ‘wat is een goede ruimtelijke ordening?’ wint aan gewicht nu we als samenleving meer ambities hebben dan er aan ruimte beschikbaar is. Alle reden voor een nadere reflectie, door hoogleraren Marlon Boeve en Co Verdaas.

Uitgelicht
Analyse

24 april 2024