skg 10 jaar waardevrije duiding cover

SKG: 10 jaar waardevrije duiding

15 juni 2017

12 minuten

De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling bestaat tien jaar. Samen met Hans de Jonge (emeritus hoogleraar Real Estate Management), Ellen van Bueren (hoogleraar Urban Development Management) en Heleen Aarts (directeur Gebiedsontwikkeling Amvest en voorzitter SKG) blikken we terug en kijken we vooruit.

Start Gebiedsontwikkeling TU Delft 

De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling en de praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling zijn tien jaar geleden voortgekomen uit de leerstoel Real Estate Management van de TU Delft. Enkele jaren daarvoor was ook al de MCD opgericht op initiatief van de gemeente Rotterdam. ‘De stad had behoefte aan stadmakers die integraal op stadsniveau konden denken’, aldus Hans de Jonge. ‘Aan de Erasmus Universiteit en de TU Delft werd gevraagd of we daarvoor een opleiding met die brede blik wilden opzetten. Wij hebben dat “Master City Developer” genoemd, omdat het niet moest gaan over het grote groene buitengebied, maar over stadmaken. Ook in Delft wilden we een dergelijke opleiding gaan aanbieden. We wilden graag een duoleerstoel – als een Siamese tweeling – van iemand die het vak theoretisch verder zou ontwikkelen en iemand die de praktijk goed in de vingers heeft. Het geld daarvoor kwam voor de helft van marktpartijen en voor de helft van het Rijk, en zo zijn we gestart. Friso de Zeeuw werd de eerste praktijkhoogleraar, ondersteund door Agnes Franzen, die later ook directeur SKG zou worden. Met de benoeming van Ellen van Bueren als fulltime hoogleraar Urban Development Management is het plaatje nu compleet.’ 

Publiek-private samenwerking 

De Jonge: ‘De opdracht van de leerstoelhouder was aanvankelijk om te onderzoeken hoe samenwerking tussen publieke en private partijen te verbeteren is. PPS is natuurlijk een veelgebruikt, maar ook vaak slecht begrepen construct. Op een gegeven moment ontstond vertrouwen tussen publieke en marktpartijen. Tijdens de crisis hebben we in de praktijk geleerd dat in een hoop contracten de deur op een haakje stond en een aantal marktpartijen zich gewoon terugtrok en de publieke zaak met de brokken liet zitten. Dat neemt niet weg dat goede samenwerking tussen publieke en private partijen essentieel is voor goede gebiedsontwikkeling en daarom is uitwisseling van kennis en ervaring van groot belang.’ 

Aarts: ‘Dat is de inhoudelijke kant van PPS. Maar de leerstoel zelf is ook een publiek-private samenwerking. Door publieke en private partijen de leerstoel te laten financieren, zo is de gedachte, creëer je daarmee ook meer draagvlak voor de ontwikkeling van het vak. Daar is de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling indertijd voor opgericht. Met name het waardevrije onderzoek heb ik altijd heel belangrijk gevonden in onze sector, want er wordt zo ontzettend veel gevonden en geroepen. Vooral in de crisis hebben we heel veel paniekvoetbal gezien. Door gedegen onderzoek te blijven doen, kun je heel goed duiden wat er werkelijk gebeurt. 

Friso de Zeeuw en de staf om hem heen hebben veel paniek gedempt, door met feiten te komen. Daarin heeft ook de samenwerking tussen partijen binnen de leerstoel goed gewerkt. Het ontmoeten van elkaar bij de vergaderingen van de leerstoel is daarin heel belangrijk, maar ook de duiding in artikelen en publicaties.’ 

X-factor van gebiedsontwikkeling 

Aarts: ‘Bijna alle onderzoeken op het terrein van gebiedsontwikkeling gaan over wetgeving, contracten, inhoud en mooie plannen. Maar eigenlijk komt altijd naar voren dat heel veel met attitude te maken heeft. Of een project slaagt of niet, wordt veelal bepaald door hoe mensen in de wedstrijd zitten. Hebben de mensen die aan een project samenwerken een klik met elkaar? Waar publiek-private samenwerkingen zijn mislukt, speelt dit vaak een grote rol. Want als men niet gemotiveerd is om de samenwerking te laten slagen, dan is er altijd wel een aanleiding te vinden om het project te laten vastlopen.’ 

Van Bueren: ‘Ook vanuit de theorie herken ik dat. Ofwel een project mislukt door slechte samenwerking of we horen juichverhalen over bijvoorbeeld die ene enthousiaste project- leider die iedereen op sleeptouw heeft genomen en het allemaal voor elkaar heeft weten te krijgen. Vanuit de theorie, vanuit de institutionele hoek, wordt sterk gekeken naar structuren en factoren die bepalend zijn voor een proces. Is bijvoorbeeld voldoende financiering en wellicht subsidie beschikbaar? Daar wordt vervolgens een scala aan factoren, vaak min of meer toevallig, aan gekoppeld. Wat voor mij juist het interessante is van gebiedsontwikkeling, is het samenspel tussen die structurele en de meer persoonlijke factoren, dat wat ik de x-factor van gebiedsontwikkeling noem. Daar krijg je pas grip op door de praktijk van dichtbij te volgen. Door met mensen te praten en de vinger aan de pols te houden bij concrete gebiedsontwikkelingen. En daarbij zowel naar die persoonlijke verhoudingen, oftewel de inter-organisatorische relaties, maar ook naar het institutionele speelveld daar omheen te kijken. Die wisselwerking laat zich lastig vastleggen in formele theorieën en indicatoren die je kan meten. En tegelijk is dat wel nodig om echt te kunnen begrijpen wat processen succesvol maakt.’ 

De Jonge: ‘Dat is de waarde van observatie – onderzoek op basis van feiten – langs de kantlijn. In dit stadium van de ontwikkeling van het vak, waarin we noodzakelijkerwijs inductief te werk gaan, is het ongelooflijk belangrijk dat ook de praktijk nadenkt over wat een wetenschapper ziet en terug- koppelt naar diezelfde praktijk. Als een spiegel die wordt voorgehouden. Vergeet niet, in de praktijk worden een heleboel beslissingen genomen op basis van intuïtie.’ 

Van Bueren: ‘Uit onderzoek naar dergelijke processen komt naar voren dat iedereen vanuit zijn eigen perspectief, vanuit zijn eigen doelen en belangen in het proces zit. Vaak speelt op de achtergrond ook nog een hele historie mee van allemaal persoonlijke ingewikkeldheden en onderlinge relaties. Het is voor mensen meestal geruststellend om te horen dat iedereen vanuit heel verschillende invalshoeken handelt. 

Dat kweekt ook begrip voor anderen. Alleen al die observatie kan heel verhelderend werken in stroeve processen, waardoor mensen toch weer met elkaar gaan samenwerken op zoek naar oplossingen.’ De Jonge: ‘Bij de MCD hebben we daarom altijd goed bewaakt dat de mix van herkomst van cursisten goed is. Een van de dingen die studenten noemen als toegevoegde waarde van de opleiding is dat ze vanuit verschillende invalshoeken (projectontwikkelaar, investeerder, lokaal bestuurder, uitvoerder, et cetera) aan een opgave hebben gewerkt. Dan smelten vooroordelen als sneeuw voor de zon.’

SKG als afspiegeling van de maatschappij 

De Jonge: ‘We komen uit een samenleving die sectoraal specialistisch georganiseerd is. Daardoor is die samenleving ook heel succesvol geweest. Alleen zitten we al decennia in een kantelingsproces, waarbij we ons realiseren dat maatschappelijke problemen langs die weg niet worden opgelost. Onze kennis is lange tijd sectoraal ontwikkeld, maar we moeten maatschappelijke problemen juist integraal oplossen. De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling is in die zin gewoon een afspiegeling van de samenleving. In de SKG zien we ook verschillende disciplines bij elkaar komen, zoals juristen, planologen, economen en architecten.’ 

Aarts: ‘De leerstoel heeft altijd gezocht naar een waardevrije duiding van alle terminologieën die nu langskomen, zoals nieuwe verdienmodellen, organisch ontwikkelen, co-creatie en bottom-up processen. Geduid wordt of er überhaupt iets veranderd is, want heel veel is ook gewoon luchtfietserij. De rol van de leerstoel, de waardevrije duiding van wat er in ons vak gebeurd, het verder ontwikkelen van dat vak én mensen daarin opleiden, die rol is de afgelopen tien jaar niet veranderd.’ 

De Jonge: ‘Zo zien we nu bijvoorbeeld de invloed van informatietechnologie, waardoor burgers via social media processen kunnen beïnvloeden. De bestuurlijke processen veranderen daardoor. We zien ook sturing aan de stad helemaal veranderen en dat vertaalt zich natuurlijk allemaal weer in de ontwikkeling van het vak gebiedsontwikkeling.’

Niet alleen het bouwproces en de techniek, maar juist ook de kwaliteit van het ontwerp behoort bij ons kennisdomein.
Ellen van Bueren

Kennisontwikkeling integrale gebiedsontwikkeling 

Van Bueren: ‘Vanuit het buitenland, vooral uit Azië, is er veel belangstelling voor onze integrale aanpak van steden. Meer en meer zien we interesse ontstaan in met name het samenspel tussen die verschillende sectoren, tussen verschillende typen organisaties. Dat wordt de kern van toekomstige stedelijke ontwikkeling. Als je dat niet goed met elkaar weet te verenigen, resulteert dat in dramatische processen. Niet alleen op het terrein van milieu, maar ook in sociaal opzicht. Hoe kunnen we dat consolideren in overdraagbare kennis? Ook binnen Nederland hebben we nog enorm veel zendingswerk te verrichten. En richting het buitenland kunnen we met deze kennis een enorm goede propositie maken.’ 

De Jonge: ‘Men noemt dat in China inmiddels de “Dutch way of City Making”. Daarom hebben Nederlandse stadmakers ook zo’n goede naam. Die leunen sterk op die integrale benadering.’ 

Aarts: ‘Dat gaat dan ook veel verder dan alleen een plan maken. Daar zijn we in Nederland trouwens ook heel goed in, maar we zorgen er ook voor dat het plan daadwerkelijk uitgevoerd wordt en bestendig is.’ 

Van Bueren: ‘Alleen realiseren we ons dat nog onvoldoende. De betrokken personen van de deelnemende organisaties in de SKG en onze studenten van de TU en de MCD zien dat wel in. Maar het is nog een uitdaging om de achterban van die organisaties daarvan te doordringen. Daar ligt nog wel een taak voor de SKG de komende tijd, om onze kennis breder binnen die organisaties te verspreiden.’  

Aarts: ‘Als we kijken hoe kennisuitwisseling in ons vakgebied nu plaatsvindt, dan is dat nog te beperkt. Mensen die de hele dag buiten in de praktijk projecten ontwikkelen, hebben en nemen weinig tijd om vakliteratuur te lezen. Hoe gaan we zorgen dat al die kennis die we ontwikkelen binnen de leerstoel verspreid wordt op een manier dat men daar in de praktijk echt iets mee kan. Dat is iets waar we als SKG aan kunnen bijdragen. De SKG deelt veel kennis via de website www.gebiedsontwikkeling.nu. Die willen we steeds meer uitbreiden met korte films en toegankelijke stukken. 

Daarnaast komen we met de GO-academy ook naar deelnemers en geïnteresseerden toe. Zo hebben we onlangs een collegetour gehouden over de Novelle van Blok. Dan praten we in korte tijd mensen bij over een actueel onderwerp. Dit willen we meer en actiever gaan doen.’ 

Design thinking 

Van Bueren: ‘De stad is momenteel hip en populair. We zien mensen vanuit allerlei invalshoeken en disciplines zich met de stad bezighouden, zonder dat ze echt kennis hebben van wat stadmaken met zich meebrengt. De SKG vertegenwoordigt daarbinnen een unieke invalshoek, door in combinatie met andere professionele partijen wel over die benodigde kennis te beschikken. Niet alleen omdat gebiedsontwikkeling toevallig in stedelijk gebied plaatsvindt, maar omdat de SKG voorziet in al die disciplines van het fysieke stadmaken: zoals ontwerpen, bouwen en aanleggen van infrastructuur. We weten welke partijen en belangen een rol spelen, welke systemen en techno logieën beschikbaar zijn. Niet alleen het bouwproces en de techniek, maar juist ook de kwaliteit van het ontwerp behoort bij ons kennisdomein. Dat zien we in al die andere benaderingen 

niet of heel marginaal terug. Wat maakt een stad geslaagd? Dat is meer dan alleen zorgen dat bepaalde mensen betrokken zijn. Het vormgeven van de openbare ruimte, het integraal benaderen van al die verschillende aspecten en het afstemmen van oplossingen. Ruimtelijke kwaliteit is lastig te vatten in indicatoren en meetsystemen.’ 

De Jonge: ‘Het ontwerp als sturing, daar is onze afdeling voor opgericht. Management in the Built Environment is niet opgericht om een bestuurskundige afdeling te worden. Design thinking is het DNA van deze opleiding.’ 

Van Bueren: ‘Design thinking ligt ten grondslag aan die integrale benadering. De SKG is voortgekomen uit het feit dat gebiedsontwikkeling te sectoraal werd aangepakt en dat het meer integraal moest worden. Maar met bijvoorbeeld de energietransitie of met klimaatadaptatie – dat heel erg op water gericht is – en die sterke digitalisering van de maatschappij, zien we een nieuwe verkokering optreden. Met techneuten die het voortouw nemen en allemaal geavanceerde simulaties en modellen op de stad loslaten om tot de optimale stad te komen. Maar die modellen worden niet bedacht vanuit het geheel en ook niet gedacht vanuit de mensen die zich daarin moeten bewegen en daartoe moeten verhouden.’

De Jonge: ‘De essentie van design thinking is dat je vergelijkingen met meer onbekenden dan je lief is toch tot een oplossing brengt. Via een proces van trial-and-error. Design betekent niet zozeer letterlijk fysieke dingen maken, maar een manier van denken.’ Zonder die integrale blik wordt het werken aan de stad veel te eenzijdig benaderd en raakt ruimtelijke kwaliteit al snel ondergeschikt.

De Jonge vervolgt: ‘Als je denkkader een spreadsheet is en het doel economische optimalisatie, dan wordt de gebouw de omgeving gewoon een driedimensionale spreadsheet. Dan wordt een gebouw domweg een metafoor voor economie en wordt de stad een optelsom van grexen. En dat is voer voor technologen, die de stad als in SimCity modelleren en concluderen: bouw het resultaat maar een op een na.’ 

Van Bueren: ‘Dat is ook het risicovolle aan de term “stadmaken”, die nu zo populair is. Dat propageert de ultieme maakbaarheid.Terwijl wat juist zo aantrekkelijk is aan de stad, is dat deze slechts ten dele maakbaar is. Iedereen probeert daar zijn invloed op uit te oefenen.’ 

Blik op de toekomst 

De Jonge: ‘We kunnen de komende tijd een paar enorme opgaven tegemoet zien die ons vak radicaal gaan veranderen. Dat zijn de ontwikkeling van informatietechnologie en de technologie als zodanig. Onze steden zijn in sterke mate gebaseerd op automobiliteit en in feite ingericht op centraal opererende systemen voor energie, afvalverwerking, voedsel productie en dergelijke. Al die zaken gaan op de schop.  Onder de overkoepelende doelstelling van “sustainable cities”  en “smart cities” gaan veranderingen plaatsvinden die ingrijpend zullen zijn in de manier waarop we steden sturen en inrichten. Dat is iets waar we het begin nog niet van gezien hebben.’

Als de maatschappij verandert van een diensteneconomie naar een creatieve kenniseconomie ontstaat een andere stad.
Hans de Jonge

Van Bueren: ‘We zien een enorme schaalverandering van centraal gedistribueerde systemen, naar meer decentraal gedistribueerde systemen. Dat brengt met zich mee dat ook heel andere partijen daarover gaan beslissen. Het zijn individuele burgers die zonnepanelen op hun dak leggen. Als iedereen dat gaat doen, ontstaat een heel ander energiesysteem. Maar ook een heel ander businessmodel voor onze centrale voorzieningen.’ 

De Jonge: ‘Als de maatschappij verandert van een diensteneconomie naar een creatieve kenniseconomie ontstaat een andere stad. Daarin is nabijheid opeens heel belangrijk, maar ook kwaliteit van leven. Het sectorale denken en de functiescheiding in de stad gaan op de schop. Alleen heeft onze bestaande gebouwvoorraad daar momenteel geen antwoord op. De transformatieopgave voor bestaande gebouwen wordt daar alleen maar ingewikkelder van. Hoe creëren we een stad die wel klaar is voor dit soort veranderingen?’ 

Van Bueren: ‘Op dat punt liggen ook nog flinke economische uitdagingen voor steden. Want wat nu als we met alle automatisering en robotisering voor de helft van onze inwoners straks geen baan meer hebben? Wat betekent dat voor de dynamiek van een stad? Wat gaan al die mensen doen? Hoe gaan ze hun stad gebruiken? Wat is dan het draagvlak voor die stad? Dat zijn vraagstukken die heel dichtbij komen. Ook met het oog op de energietransitie, die wellicht ook nog eens extra banen gaat kosten als de op fossiele energie gebaseerde industriële sectoren niet de transitie kunnen maken.’ 

De Jonge: ‘Maar vooral de tweedeling die ontstaat baart zorgen. Een samenleving veronderstelt dat je dingen samen doet. We zien over de hele wereld momenteel een tweedeling ontstaan van mensen die aangesloten zijn op alle denkbare netwerken en de mensen die dat niet zijn. Want als we de economie z’n gang laten gaan, dan krijgen we “gentrification” op stadsniveau. Dan wordt een hele klasse gewoon de stad uitgeduwd.’ 

Aarts: ‘Het is vervolgens weer aan de leerstoel om dat af te pellen en te duiden. Zien wat er gebeurt en wat de betekenis daarvan kan zijn voor het vak. Met name als we verder in de toekomst kijken. Het interessante van de SKG en de praktijkleerstoel is dat we ook partijen in de praktijk kunnen helpen om alvast wat verder in de toekomst te kijken en daarop te anticiperen.’


Dit is een artikel uit ‘Go, gebiedsontwikkeling in beweging #4.

Cover: ‘skg 10 jaar waardevrije duiding cover’


Portret - Jeroen Mensink

Door Jeroen Mensink

Architect/eigenaar bij JAM* architecten


Meest recent

sportcampus Zuiderpark, Den Haag door Menno van der Haven (bron: shutterstock)

Wat is goed in de ruimtelijke ordening?

De vraag ‘wat is een goede ruimtelijke ordening?’ wint aan gewicht nu we als samenleving meer ambities hebben dan er aan ruimte beschikbaar is. Alle reden voor een nadere reflectie, door hoogleraren Marlon Boeve en Co Verdaas.

Uitgelicht
Analyse

24 april 2024

Centrum Haarlem door Maykova Galina (bron: shutterstock)

Lokaal kijken naar de lange termijn, de visie en ervaringen van Willem Hein Schenk

In het boekje Sturen op Stadsarrangementen deelt architect Willem Hein Schenk de inzichten die hij verkreeg met zijn podcastserie de Haarlem Sessies. In een interview vertelt hij wat zijn belangrijkste lessen zijn: “Kijk naar de lange termijn”.

Interview

24 april 2024

Hoge Vucht, Breda door XL Creations (bron: shutterstock)

Een beter perspectief voor kansarme buurten, zo doet Breda dat

Het bieden van meer perspectief aan bewoners van kansarme wijken is geen sinecure. Lokaal kan daar het nodige voor gedaan worden, maar ook hogere overheden moeten meedoen. In Breda worden ze actief bij de problematiek betrokken.

Casus

23 april 2024