Onderzoek Dat gemeenten meer gezondheidsuitdagingen voor hun kiezen krijgen door klimaatverandering, is inmiddels wel duidelijk. Maar hoe je als gemeente beter voorbereid kan zijn en zo effectief kan handelen in kritieke situaties, is vaak nog wel de vraag. TNO en de gemeente Eindhoven proberen zowel op de korte als op de lange termijn te helpen.
Het klimaat verandert en in Nederland krijgen we vaker te maken met kritieke weersomstandigheden zoals hittegolven, droogte of hevige regenbuien. Volgens onderzoek van het RIVM (2024) en PBL (2024) over de gezondheidseffecten van klimaatverandering, hebben hitte, luchtkwaliteit en pollen significante impact op mens en economie. Daarnaast toont onderzoek van Scholten et al. (2024) aan dat de stapelingen van hitte, luchtvervuiling en pollen plaatsvinden en een versterkend effect kunnen hebben, wat de situatie nog erger maakt. Lokale of provinciale overheden willen beter voorbereid zijn op de gezondheidseffecten van klimaatverandering en effectief kunnen handelen wanneer kritieke situaties zich voordoen.
Overheden ondersteunen
Toch ontbreekt het ambtenaren vaak aan de benodigde kennis: Wat zijn precies de gezondheidseffecten van de combinatie van hitte, pollen en luchtkwaliteit? Wanneer ontstaat er een kritieke situatie? En welke korte of lange termijn acties kunnen gemeenten nemen om de gevolgen van deze gecombineerde factoren te voorkomen of te beperken? Binnen het interne onderzoeksprogramma Balanced Spatial Choice van TNO brengen we de TNO-expertise op het gebied van gezondheid en het modelleren van verschillende mogelijke effecten van maatregelen samen om zo overheden te kunnen ondersteunen in het oppakken van de gezondheidsuitdagingen die klimaatverandering hen stelt.
Om dit onderzoek te koppelen aan de praktijk, organiseerden TNO en de gemeente Eindhoven een workshop voor gemeenten (met ambtenaren uit het ruimtelijk en sociaal domein), provincies en GGD’en. Deelnemers discussieerden over de vraag of betere kennis en meer inzicht in verschillende klimaatgerelateerde gezondheidsstressoren (hitte, luchtkwaliteit, pollen) gemeenten kunnen helpen bij het bepalen van risico’s en het stellen van prioriteiten in hun beleid of projecten op korte termijn (bijvoorbeeld evenementenvergunningen) en/of lange termijn (gebiedsontwikkelingen).
Stapeling gezondheidseffecten
De Nationale Adaptatie Strategie voor de gebouwde omgeving en ruimtelijke ordening brengt vier relevante klimaattrends voor Nederland in kaart: ‘het wordt heter’, ‘het wordt droger’, ‘het wordt natter’ en ‘de zeespiegel stijgt’. Hitte speelt een rol bij zowel ‘het wordt heter’ als bij ‘het wordt droger’. In het onderzoek worden voor deze trends de gevolgen op gezondheid uitgewerkt. Wij keken specifiek naar de elementen hitte, luchtkwaliteit en pollen.
Voor de trend 'het wordt warmer' zijn er verschillende effecten die gezondheidsrisico's met zich meebrengen gerelateerd aan hitte en pollen. Dat betekent meer kans op allergieën én meer dagen waarop deze allergieën optreden. Oorzaken zijn de verschuiving, toename en afname van bepaalde dier- en plantensoorten en een grotere overlevingskans van exotische soorten in de winter. Een tweede effect in deze trend is de toename van smog, wat een combinatie is van hitte en slechtere luchtkwaliteit en leidt tot klachten aan de luchtwegen en het verergeren van bestaande chronische long- of hart- en vaatziekten.
Eindhoven richt zich op gezondheidswinst met behulp van acht indicatoren
De trend 'het wordt droger' heeft eveneens gezondheidsrisico's. Droge omstandigheden zorgen voor veranderingen in het ecosysteem en verschuiving van dier- en plantensoorten. Droge en warme omstandigheden zorgen ervoor dat pollen langer in de lucht blijven hangen en het aantal zwevende pollen toeneemt. Droogte en hitte zorgt voor een toename van fijnstof in de lucht en een verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtvervuiling versterkt bovendien de allergene werking van pollen.
Werkwijze
Binnen TNO wordt er gewerkt aan het in kaart brengen van mogelijke kritieke situaties. TNO, RIVM, KNMI en VU hebben samen het concept 'hittekracht' ontwikkeld. Hittekracht maakt gebruik van de Wet Bulb Globe Temperature (WBGT), waarbij temperatuur, luchtvochtigheid, zonnestraling en windsnelheid worden gecombineerd. De waarden van hittekracht zijn gekoppeld aan richtlijnen die helpen bepalen welke maatregelen nodig zijn om de gezondheid te waarborgen, afhankelijk van de persoon of activiteit. Door middel van hittekracht kan de gemeente de-escalatie maatregelen plannen voor hete en koude dagen of nachten tijdens evenementen (zoals politie-inzet) of voor specifieke doelgroepen (zoals ouderen of werknemers in fysiek zware beroepen).
Het TNO model TOPAS monitort de stedelijke luchtkwaliteit en identificeren de belangrijkste bronnen: verkeer, industrie en huishoudens of juist afname door bomen. Naast luchtkwaliteit kunnen de modellen ook hitte en geluid in kaart brengen (bijvoorbeeld: kun je slapen met een open raam tijdens een warme nacht?). Hierdoor kunnen de modellen de gecombineerde effecten van beleid doorrekenen. De kaarten geven standaard een jaargemiddelde, maar kunnen ook per uur worden berekend, zodat extreme scenario's kunnen worden getest.
Voor de pollenverwachting in Nederland wordt informatie uit twee pollenstations gecombineerd met data van het KNMI om een grove voorspelling te maken. Hoewel veel van de pollen in Nederland komt aanwaaien vanuit Centraal en Oost Europa, kunnen er lokaal toch maatregelen worden genomen. Door beter inzicht te krijgen in welke planten en bomen pollenallergieën veroorzaken (bomenkompas) en door gebruik te maken van biodiverse beplanting, kan de lokale concentratie van pollen worden verminderd, wat allergische reacties kan verminderen.
Eindhovense indicatoren
In de gemeente Eindhoven is het werken met data ter ondersteuning van besluitvorming rondom gezondheid steeds meer gemeengoed. De gemeente werkt binnen het Programma Gezonde Leefomgeving met diverse partners samen om drie centrale doelen tegen 2030 te bereiken: drie extra gezonde levensjaren per inwoner, 20% minder gezondheidsverschillen tussen wijken, en het structureel verankeren van gezondheid in stedelijke ontwikkeling. Eindhoven richt zich op gezondheidswinst met behulp van acht indicatoren.
Vier indicatoren hebben betrekking op inwoners van Eindhoven die het moeilijk hebben (op wijkniveau): lage sociaaleconomische status (SES), eenzaamheid, stress, en minder jaren in goed-ervaren-gezondheid. De overige vier indicatoren richten zich op ongezonde locaties (binnen een buurt): afstand tot groen, geluid en luchtkwaliteit, afstand tot basisvoorzieningen en bevolkingsdichtheid. De acht indicatoren worden weergegeven op een stadsbrede gezondheidskaart, die wordt gebruikt om datagedreven beslissingen te nemen. De kaart maakt ook een gebiedsgerichte aanpak mogelijk. De kaart maakt het mogelijk om per gebied een analyse, maatregelen, uitvoering en monitoring op basis van de acht indicatoren te maken.
Kansen
Uit de workshop die TNO en de gemeente Eindhoven gezamenlijk organiseerden, komen vier hoofdreflecties naar voren. Gemeenten zagen hun invloed op luchtkwaliteit (met voornamelijk rijkswegen die voor veel uitstoot zorgen) en pollen afzonderlijk als minimaal. Echter, het inzicht in de gecombineerde effecten biedt hun meer mogelijkheden om ambities extra te onderbouwen. Bijvoorbeeld, vergroening van wijken met biodiverse beplanting verhoogt de mogelijkheden voor ontmoeting en actief bewegen en verlaagt de hittestress, kan de lucht zuiveren en door gebruik van verschillende soorten planten wordt de kans op hoge concentraties van een specifieke soort pollen verminderd.
Ten tweede werd het de-escalatieprincipe van het concept hittekracht als een interessante getrapte aanpak gezien waarbij preventieve maatregelen ook een duidelijke rol krijgen. Het biedt gemeenten beter inzicht in wanneer welke maatregelen waar (woon-, werk- of verblijflocaties) en voor wie moeten worden genomen. De vraag werd dan ook gesteld of dit principe ook voor de (gestapelde) effecten van hitte en pollen kan worden ontwikkeld.
Het in kaart brengen van te verwachten problemen rondom temperatuur, luchtkwaliteit en pollen, samen met een escalatieprincipe, blijkt gemeenten te kunnen helpen om veel beter een reeks van verzachtende maatregelen (al dan niet samen met bewoners) op te stellen. Wat betreft het opstellen van maatregelen met bewoners gaven de deelnemers aan dat het succes daarvan afhankelijk is van het toevoegen van sociaaleconomische gebieds- en persoonskenmerken (zoals SES, dichtheid, aandeel huur/koop) en belevingsdata. Dit helpt om beter in te schatten of bewoners of werkgevers de voorgestelde maatregelen zullen of kunnen oppakken. Bijvoorbeeld, hoe verhoudt het adviseren van het openen van ramen of het toevoegen van struiken zich ten opzichte van het algemene veiligheidsgevoel in de wijk?
Overheden hebben vaak nog onvoldoende inzicht in de gestapelde gevolgen en welke preventieve maatregelen ze het best kunnen nemen
Tot slot zagen gemeenten kansen in een model om alternatieve maatregelen door te rekenen, zodat zij duidelijker kunnen communiceren over wat het beste past bij een specifieke buurt of doelgroep. Zeker op de lange termijn willen ze deze doorrekening kunnen doen met een model waarin de trends voor de gebouwde omgeving en ruimtelijke ordening, zoals genoemd in de Nationale Adaptatie Strategie, zijn opgenomen.
Modellen helpen
Lokale en regionale overheden worden steeds meer geconfronteerd met de gevolgen van klimaatverandering en ontwikkelen specifieke projecten of beleid, zoals gemeentelijke hitteplannen. Echter, overheden hebben vaak nog onvoldoende inzicht in de gestapelde gevolgen en welke preventieve maatregelen ze het best kunnen nemen, al dan niet samen met bewoners of werkgevers. Modellen die de effecten van klimaatverandering doorrekenen, gekoppeld aan specifieke gebiedskenmerken en sociale data van inwoners, kunnen overheden helpen om duidelijke, gefaseerde aanpakken voor specifieke buurten of wijken te ontwikkelen.
Cover: ‘Fietsers richting Philips de Jong-park in Eindhoven’ door Svetlana K Tarakanova (bron: shutterstock)