Opinie Columnist Aeisso Boelman maakt zich zorgen. Terwijl de uitdagingen in ons vakgebied alleen maar groter worden en we razendsnel de woningbouw op gang moeten krijgen, zit Nederland op slot. Oorzaak: een verouderende mobiliteitsbasis, netcongestie en schaarse publieke middelen.
Het lijkt een herhaling uit de Vinex-tijd: gebiedsontwikkelingen, groot én klein, lopen vast op de beschikbaarheid van adequate infrastructuur. Er is op menige locatie nog geen sprake van een goede verbinding met openbaar vervoer en/of de capaciteit op het wegennet is niet toereikend. De voorbeelden zijn legio: Groot Merwede en Rijnenburg in Utrecht, Binckhorst in Den Haag, Oostflank in Purmerend en zo nog vele andere. Niet alleen op (hoogwaardig) openbaar vervoer en wegen zit gebiedsontwikkelend Nederland zo vast als het maar kan, maar net zo goed zien we dat op thema’s als energie, warmte, klimaatadaptatie en water. Terwijl we tempo moeten maken met wonen en economie, zit Nederland op het slot door een verouderende mobiliteitsbasis, een alarmerende netcongestie en publieke middelen die in de verkeerde jaren, bij de verkeerde projecten of simpelweg te schaars beschikbaar zijn.
De harde werkelijkheid: voor nieuwe mobiliteitsinfrastructuur is jaarlijks circa 10 à 15 miljard euro nodig, terwijl het geld dat gereserveerd staat in het Mobiliteitsfonds vooral wordt opgeslokt door vervanging en onderhoud. De energie‑investeringen zijn deels tariefgedekt, kennen deels een onrendabele top en lopen vast in uitvoering en ordening. Opgeteld bij mobiliteit en energie moeten we ook rekening houden met de stedelijke opgaven voor klimaat en water. Daarmee bedraagt het investeringsgat voor gebiedsinfrastructuur (boven en onder de grond) op basis van eerste schattingen structureel 5 tot 10 miljard euro per jaar – en dat tien tot vijftien jaar lang. Twee keer 7,5 miljard incidenteel – zoals het Rijk de afgelopen periode investeerde – was nuttig en belangrijk, maar het betrof zeker geen lange termijnstrategie.
Begin niet telkens aan nieuwe investeringsrondes, terwijl bekend is dat de eerdere rondes nog een tekort kennen
Wat nu? Ten eerste: maak de rijksmiddelen structureel, programmatisch en langjarig. Richt een vaste ‘enveloppe’ in voor gebiedsinfrastructuur met een kasritme dat past bij projecten met een horizon van twintig tot dertig jaar. Gebruik dat geld om doorbraaklocaties af te maken, in plaats van telkens opnieuw te starten. Kies bewust voor een handvol grote projecten die de schaalsprong echt leveren. Maak af waaraan je begint. Begin dus niet telkens aan nieuwe investeringsrondes, terwijl bekend is dat de eerdere rondes nog een tekort kennen, bijvoorbeeld vanwege stevige prijsstijgingen.
Ten tweede: zet de dekkingsmix en spelregels klaar. Verleng afschrijvingstermijnen waar verantwoord, prioriteer verstedelijkingsgebieden, geef ruimte voor ‘value capturing’ en maak de tekortregelingen voor grondexploitaties (zoals Woningbouwimpuls/Realisatiestimulans) structureel. Ten derde: werk portfolio‑gedreven en parallel. Breng mobiliteit, energie, water en klimaat als één pakket in uitvoering, standaardiseer besluitvorming en plan parallel waar het kan. Utrecht Rijnenburg laat het zien: markt en overheid vinden elkaar als er zekerheid is over het tempo en de randvoorwaarden. Laten we die zekerheid nu eindelijk samen organiseren – en van incidenteel speelgeld naar een echte investeringsgolf gaan.
Cover: ‘Aeisso Boelman column cover’ door Esther Dijkstra (bron: Illustratie Esther Dijkstra, bewerkte foto Cleo Mulder)






