Recensie In ‘Contouren van een nieuw land’ onderzoekt Floor Milikowski hoe Nederland zich kan vernieuwen nu de oude zekerheden zijn verdwenen. Ze pleit voor samenhang, verbeeldingskracht en verandering van onderop, maar laat tegelijk zien hoe weerbarstig die transitie in de praktijk is.
In 2021 publiceerde het Planbureau voor de Leefomgeving het rapport Grote opgaven in een beperkte ruimte. De titel vat in één zin samen waar Nederland voor staat: we moeten economie, natuur, wonen, energie, waterveiligheid en landbouw met elkaar in samenhang ontwikkelen. Wie die opgaven langs de kaart van Nederland legt, ziet hoe groot de spanning is tussen belangen, tempo en schaal. Op sommige plekken lukt die samenhang verrassend goed, zoals bij het programma Ruimte voor de Rivier, waar waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit hand in hand gingen. Elders, zoals in Parkstad Limburg of de regio rond Tata Steel, wringt het en is de vraag wie de regie voert: overheid, markt of bewoners?
Samenhang of spaak lopen
Tegen dat decor schreef journalist en sociaalgeograaf Floor Milikowski haar boek Contouren van een nieuw land. Over pioniers, toekomstbouwers en het Nederland van morgen. Ze onderzoekt hoe Nederland zich kan vernieuwen nu oude zekerheden niet langer vanzelfsprekend zijn, zoals politieke stabiliteit, economische groei, overvloedige ruimte, goedkope energie en beheersbaar c.q. drinkbaar water.
Contouren van een nieuw land. Over pioniers, toekomstbouwers en het Nederland van morgen
“De Nederlandse samenleving lijkt in crisis, maar op de achtergrond is verandering zichtbaar. Boeren die het voortouw nemen in de energietransitie. Architecten die werken aan multifunctionele dijken. Lokale gemeenschappen die een duurzame stadswijk ontwikkelen. Op kleine schaal krijgen de noodzakelijke transities al vorm. In Contouren van een nieuw land reist journalist Floor Milikowski kriskras door Nederland op zoek naar verfrissende ideeën en nieuwe manieren van leven. In het spoor van pioniers en vooruitgangdenkers ziet ze hoe geleidelijk aan een meer duurzame, sociale en verbonden samenleving ontstaat. Zo biedt ze een optimistisch perspectief op het Nederland van morgen.”

- Auteur:
- Floor Milikowski
- Uitgeverij:
- Uitgeverij
- Aantal pagina's:
- 240 pagina’s
- Jaar van uitgave:
- 2024
- Prijs:
- € 22,99
Hoewel gebiedsontwikkeling niet in alle hoofdstukken centraal staat, maakt Milikowski duidelijk dat beslissingen over ruimtegebruik (waar we wonen, werken en energie opwekken, et cetera), onlosmakelijk verbonden zijn met de grote maatschappelijke transities van deze tijd zoals klimaatverandering, de energietransitie en sociale ongelijkheid. Om dat zichtbaar te maken, reist ze door het land, spreekt bewoners, ontwerpers en bestuurders en verzamelt voorbeelden van vernieuwing en verzet. Daarbij beschrijft ze mensen en plekken waar het lukt om in samenhang te werken en ook waar het juist spaak loopt. Al citeert ze daarvoor zoveel betrokkenen dat lokale burgerinitiatieven en grootschalige overheidsprojecten soms in één adem worden genoemd, zonder dat duidelijk wordt hoe verschillend hun schaal, slagkracht en verantwoordelijkheid eigenlijk zijn.
Tussen staal, woningen en circulariteit
De eerste casus die Milikowski bespreekt is Wijk aan Zee, het dorp onder de rook van Tata Steel. Ze citeert Pieter van Duijn, bewoner van Wijk aan Zee en voormalig projectontwikkelaar, die stelt dat een groot deel van de vervuilende activiteiten zou moeten verdwijnen om ruimte te maken voor een circulaire wijk waar wonen en produceren samengaan. Terecht wijst Milikowski op de bijzondere rol die de fabriek in het dorp speelde. Tata Steel, vroeger Hoogovens, bood niet alleen werk, maar ook voorzieningen, zoals een eigen bedrijfsschool. Het bedrijf speelde een sterke rol in de lokale gemeenschap. De vraag die ze oproept: wie neemt die rol over als de fabriek in haar huidige vorm verdwijnt? De conclusie is wellicht iets te makkelijk: het is de vraag of moderne circulaire scale-ups werkelijk de sociaaleconomische en gemeenschapsvormende rol van Tata Steel kunnen overnemen.
Weliswaar herinnert Milikowski de lezer aan het oorspronkelijke idee achter de staalproductie in Nederland: autonomie. De Hoogovens ontstonden tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen er geen staal meer naar ons land kwam. Ze wijst erop dat dit streven naar onafhankelijkheid toen economisch was ingegeven, maar laat onbesproken dat het gevoel van autonomie door veranderende internationale en geopolitieke verhoudingen nu opnieuw aan kracht wint. Dat zou ook kunnen gelden voor de wens om een ‘eigen’ Nederlandse staalindustrie te behouden.
Overgang naar een circulaire economie
Vanuit Wijk aan Zee verbreedt Milikowski haar blik naar bredere economische en ruimtelijke vraagstukken. Ze laat zien hoe de overgang naar een circulaire economie nieuwe vormen van bedrijvigheid kan opleveren, maar ook leidt tot spanningen over ruimtegebruik tussen industrie, energieproductie en woningbouw. Wat de auteur daarbij grotendeels buiten beschouwing laat, is dat die circulaire economie in de praktijk minder succesvol blijkt dan vaak wordt verondersteld. Zo sluiten verschillende recyclingbedrijven hun deuren en laat de aanbesteding van windparken op zee vertraging zien, tekenen dat de transitie niet zonder hobbels verloopt.
De auteur raakt aan een fundamentele vraag: hoeveel woningen heeft Nederland eigenlijk echt nodig?
Van Duijn wijst erop dat de Metropoolregio Amsterdam uit zijn voegen barst: er is een groot tekort aan woningen en de druk op de ruimte neemt snel toe. Volgens hem zou aan de overzijde van het Noordzeekanaal een nieuwe wijk moeten verrijzen, Havenstad IJpoort, die de woningnood kan verlichten. Toch laat Milikowski zien dat het vraagstuk ingewikkelder is dan simpelweg ‘meer bouwen’. Waar Van Duijn spreekt vanuit de lokale spanning tussen industrie en leefbaarheid, verbindt zij dat met de bredere nationale afweging tussen wonen, werken en produceren. Tegelijkertijd valt daar een kanttekening bij te plaatsen: partijen als Amports, het samenwerkingsverband van havens, waarschuwen dat industrie en logistiek, jarenlang motor van groei, steeds minder ruimte krijgen.
Bevolking van nu
Milikowski haalt daarnaast voormalig rijksbouwmeester Floris Alkemade aan, die betwijfelt of het grootschalig bouwen van nieuwe woonwijken, naar het model van de Vinex, nog wel past bij de demografische ontwikkelingen van nu. Daarmee raakt de auteur aan een fundamentelere vraag: hoeveel woningen heeft Nederland eigenlijk echt nodig? Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) pleit voor de bouw van een miljoen huizen, maar Milikowski citeert Alkemade, die uitlegt dat demografische trends, kleinere huishoudens en regionale krimp de noodzaak om zoveel woningen toe te voegen nuanceren. Wat daarbij overigens niet benoemd wordt, is de invloed van buitenlandse arbeidskrachten en andere migranten, die juist zorgen voor een groeiende vraag naar woningen.
Het verhaal van Tata Steel gebruikt Milikowski als opstap naar een bredere vraag: hoe ziet Nederland eruit als we de grote transities, in energie, klimaat, landbouw en wonen, daadwerkelijk doorvoeren? Ze schetst de noodzaak van een samenleving die klimaatbestendig en energiezuinig is, en meer in balans met het landschap. In haar betoog laat ze zien dat zulke veranderingen niet alleen technische of ruimtelijke opgaven zijn, maar ook sociale: ze vragen om samenwerking, verbeeldingskracht en een ander idee van vooruitgang.
Veiligheid en kwaliteit
De voorbeelden die ze kiest, tonen hoe beleid en ontwerp elkaar kunnen versterken. Ruimte voor de Rivier is daarvan het bekendste: de overheid bood richting en investeringen, waarna ontwerpers en bestuurders de kans kregen om veiligheid en ruimtelijke kwaliteit met elkaar te verbinden. In Scheveningen werd de kustversterking bijvoorbeeld niet beperkt tot het ophogen van duinen, maar geïntegreerd in een nieuw ontworpen boulevard die toerisme en openbare ruimte versterkt. En op Texel werd de dijkversterking zo vormgegeven dat veiligheid en landschap met elkaar in balans bleven, met oog voor natuur en identiteit van het eiland.
Niet overal verloopt die samenhang vanzelf. Voor Parkstad in Limburg werd ontwerper Harro de Jong in 2003 gevraagd een landschapsvisie te maken voor een regio die kampte met leegstand en verrommeling. Toen hij aantrad, trof hij wat hij omschreef als een ondoordachte spaghetti van infrastructuur en invullocaties, achteloos over het landschap gestrooid.
Het blijft moeilijk voor burgers om door bestuurlijke schotten heen te breken
Zijn antwoord was om juist vanuit het landschap te denken, namelijk het ‘park’ van Parkstad, en niet vanuit het stedelijke raster. Maar waar De Jong en zijn team het landschap als uitgangspunt namen, bleven bestuurders lange tijd vooral in stedelijke categorieën denken. Dat verschil in perspectief maakte dat zijn visie aanvankelijk weinig weerklank vond; pas later, toen de gevolgen van krimp zichtbaarder werden, kregen delen ervan alsnog een vervolg.
In Holwerd willen bewoners de verbinding met de zee herstellen door de dijk weer open te maken, zodat natuur, toerisme en leefbaarheid terugkeren. Hun plan, Holwerd aan Zee, kreeg brede steun en landelijke aandacht, maar strandde in jaren van overleg en wantrouwen tussen initiatiefnemers en overheden. Milikowski gebruikt het voorbeeld om te laten zien hoe moeilijk het blijft voor burgers om door bestuurlijke schotten heen te breken. Volgens haar weerspiegelt de terughoudendheid van ambtenaren vooral een gebrek aan vertrouwen in de kennis en betrokkenheid van gewone mensen.
Bouwen voor de samenleving
Milikowski laat zien hoe ruimtelijke, ecologische en sociale vraagstukken steeds dieper in elkaar grijpen. In sommige nieuwe wijken is het volgens planoloog Joks Janssen zelfs de vraag of er straks nog voldoende drinkwater beschikbaar zal zijn. Daarom vraagt gebiedsontwikkeling, stelt Milikowski, om integratie van wonen, landbouw en natuur. Heerlen laat een ander voorbeeld zien hoe dat kan werken: daar veranderden kale pleinen in een groene loper die water opvangt en tegelijk het stadshart aangenamer maakt.
Architect Ianthe Mantingh formuleert het kernachtig in de publicatie: we bouwen te veel voor het ego en te weinig voor de samenleving. Gebouwen zijn doelen op zich geworden, terwijl ze kaders voor het leven zouden moeten bieden. Een prettige leefomgeving vraagt volgens Mantingh minder privéruimte en meer gemeenschappelijkheid. Een stad die louter zakelijk wordt benaderd, verliest haar ziel. Mantingh ziet juist in de vijftienminutenstad, waar wonen, werken en voorzieningen weer dichtbij elkaar komen, een kans om die verbondenheid te herstellen.
Milikowski sluit af met de constatering dat maatschappelijke verandering zelden van bovenaf komt. De vernieuwing die zij in het land ziet, begint meestal bij bewoners, ontwerpers en lokale bestuurders die tegen de stroom in iets nieuws proberen. Tegelijk laat ze zien dat zulke initiatieven niet zonder richting en samenhang kunnen. De overheid moet kaders bieden en vertrouwen schenken, in plaats van vooral te controleren. Zo beweegt haar boek zich precies op de grens tussen het initiatief van onderop, zoals in Holwerd en Culemborg, en de richting van bovenaf, zoals bij Ruimte voor de Rivier. In die wisselwerking ziet Milikowski de kiem van een nieuw Nederland: niet ontworpen achter een tekentafel, maar opgebouwd uit talloze lokale praktijken die samen een ander beeld van vooruitgang schetsen.
Juist dat maakt Contouren van een nieuw land tot een relevant en gelaagd boek. Het biedt geen blauwdruk voor de toekomst, maar onderzoekt wie haar vormgeeft en hoe verbeeldingskracht en vertrouwen daarin opnieuw betekenis kunnen krijgen.
Cover: ‘Hoogovens staal fabriek in IJmuiden-Velsen’ door Fortgens Photography (bron: Shutterstock)









