Sagrada Familia - Wikicommons (bron: Wikimedia Commons)

Zo kijkt de leerstoel gebiedsontwikkeling naar het vakgebied

22 september 2020

9 minuten

Analyse Regelmatig wordt de Leerstoel Gebiedsontwikkeling gevraagd naar haar visie of standpunt over pregnante kwesties in het vak. Moeten we bouwen in het groen toelaten? Moeten we burgerparticipatie prioriteit geven? Moet stedelijke verdichting gepaard gaan met hoogbouw? Op gebiedsontwikkeling.nu gaat het ons echter primair om kennisdeling: ervaring, empirie, en praktijkvoorbeelden wisselen elkaar af. Maar wat is nu ons kompas? Voor hen die op zoek zijn naar meer richting gaan we daarom met de billen bloot. Een stuk over de filosofie van de Leerstoel Gebiedsontwikkeling.

Ieder bouwwerk heeft een passend fundament nodig. Net als de Sagrada Familia – de beroemde kerk in Barcelona – kunnen we iedere vakdiscipline zien als een immer onaf gebouw. Hoe het bouwwerk er uiteindelijk uit moet komen te zien weten we niet precies. Met iedere studie, publicatie en kennisbijeenkomst komt er een kozijn, torentje, kamer of verdieping bij (en soms slopen we weer wat of stort er iets in). En net als de kerk van Gaudí staat ieder vakgebied op heilige grond. Dat wil zeggen: een overtuiging die net zo sterk is als het aantal vakgenoten waardoor het gedeeld en uitgedragen wordt. Op die grond is het geheel gevestigd. En zolang die grond solide blijft en de bouwmethode robuuster wordt, kan er krachtig voortgebouwd worden.

Met voorgaande metafoor leggen we twee essentiële kenmerken van het fundament onder ons vakgebied bloot. Ten eerste dat onze kennis van gebiedsontwikkeling altijd ‘onaf’ zal zijn. Er is altijd wel een nieuwe vraag te beantwoorden en er valt altijd een nieuwe casus te onderzoeken; het vak is constant in beweging. Ten tweede laat het zien dat onze kennis van het vak gebouwd is op overtuigingen; overtuigingen die onder vakgenoten worden gedeeld en verspreid. Kernwoorden daarbij zijn openheid en samenwerking, maar daarmee is niet zoveel gezegd. De essentie is dat gebiedsontwikkelaars overtuigd zijn geraakt van het praktisch nut van het dagelijks werk waar woorden als openheid en samenwerking naar verwijzen. 

Praktisch nut

Er wordt weleens gezegd dat je besmet wordt met wie je omgaat. Nu krijgt dat gezegde in tijden van corona een extra dimensie, maar het punt blijft valide. Mensen zijn gewoontedieren en nemen bewust en onbewust elkaars gedragingen, jargon én onderliggende motivaties over. Dat geeft houvast en creëert vertrouwen. Het maakt elkaars gedrag voorspelbaar; je weet wat je van de ander kunt verwachten. Ieder mens leert zichzelf zo in verschillende kringen—thuis, op het werk, op de sportclub—te begeven en daarin dingen voor elkaar te krijgen. Gebiedsontwikkeling is ons inziens niet anders dan zo’n kring, al zijn de grenzen ervan lang niet zo aanwijsbaar als die van het gezin, de organisatie waar je voor werkt, of de club waar je sport. Nu menen we dat weinigen zich bewust druk maken over de vraag of zij er in gebiedsontwikkeling ‘bij horen’. Maar velen zullen (h)erkennen dat gebiedsontwikkeling zo zijn eigen jargon heeft en dat je voor het effectief uitoefenen van het vak wel een bepaald ‘type’ moet zijn en goed in ‘je netwerk’ moet zitten.

De dieperliggende motivaties van het gedrag van gebiedsontwikkelaars lopen natuurlijk uiteen. Maar uit de vele gesprekken, observaties en ervaringen met vakgenoten komt duidelijk een patroon naar voren: zij willen iets máken. En wat zij willen maken is erg ambitieus, want het omvat uiteindelijke altijd het kneden aan een gebouwde omgeving die niet van hen alleen is. Alles wat zij vakmatig doen—dus ook het gesprek met de leerstoel—staat bewust en onbewust in het teken van ‘stad maken’ in de breedste zin des woords. En alle kennis die we bij de Leerstoel Gebiedsontwikkeling creëren en verspreiden wordt aan die norm afgemeten. Dat wil zeggen: de mate waarin die kennis in praktische zin nuttig is in het kneden aan de gebouwde omgeving. Gebiedsontwikkelaars beoordelen kennis met andere woorden dus op basis van effectiviteit. Het moet hen helpen een project sneller en/of met meer kwaliteit te realiseren, hetgeen ook hét spanningsveld is dat door menig gebiedsontwikkelaar wordt gevoeld. Gaan we nu voor realisatie, of gaan we nog één keer met elkaar om tafel voor mogelijk een nóg beter—breder gedragen, efficiënter, duurzamer—resultaat? Een eeuwig dilemma, waarbij realisme ons devies is.

Goede theorie

Uit de meeste, zo niet alle gesprekken met gebiedsontwikkelaars blijkt dat vakkennis een mix is van wetenschap, praktijkervaring en inspiratie. Hoewel de verhouding tussen deze ingrediënten kan variëren, zijn al deze ingrediënten onmiskenbaar vereist als je als gebiedsontwikkelaar ook maar iets voor elkaar wilt krijgen. Zelfs de meest doorgewinterde gebiedsontwikkelaars, die vaak wars zijn van intellectueel geleuter en academische recreatie, stellen dat niets zo praktisch is als een goede theorie. En zelfs de meest belezen en gerespecteerde hoogleraar zal onderkennen dat iedere theorie in ons vakgebied in dienst staat van datgene we ermee willen bereiken (zowel in de wetenschap als in de praktijk). Theorieën moeten ons helpen de werkelijkheid te ordenen, veranderingen te duiden, en de goede en slechte resultaten uit het verleden—en de omstandigheden waaronder die bereikt zijn—te doorgronden. Samen met een stevige dosis ervaring en inspiratie (vooral bij ontwerpers sterk ontwikkeld) kom je dan beter beslagen ten ijs. Goede theorie helpt dan de praktijk te verbeteren.

Sinds de oprichting van de SKG en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling zijn veel verschillende theorieën de revue gepasseerd. We hebben inmiddels leren denken in termen van (complexe) adaptieve systemen, transities, processen en netwerken. We hebben samenwerkingsmodellen, ontwikkelstrategieën en sturingsvormen leren onderscheiden. En we hebben ontdekt dat er nooit een alomvattend en definitief antwoord te geven valt over hoe gebiedsontwikkeling precies werkt. Gebiedsontwikkeling is namelijk bovenal een praktijk, en iedere aanpak is in beweging en onderhevig aan situatie en tijdsgeest (in jargon: maatschappelijke context). Theorie kan ons helpen het vak effectiever uit te oefenen, maar welke theoretische concepten ons het beste helpen een opgave ter hand te nemen is een persoonlijke, situationele (en lang niet altijd bewuste) keuze. Let wel, een goede theorie is ook niet per se simpel of elegant. Een theorie is goed voor zover die voldoet aan actuele praktische behoeften. Dat wil zeggen: goed in de zin dat we ervan overtuigd zijn dat het ons helpt keuzes te maken en handelingen te verrichten.

Eeuwig experiment

Uit al het voorgaande klinkt hopelijk door dat de filosofie van de leerstoel heel pragmatisch is. Maar dat wil niet zeggen dat we alle kennis aanhangen die gebiedsontwikkeling in de praktijk effectiever maakt. Ook bepaalt de leerstoel allerminst welke theoretische notie goed of beter is dan de andere. Beide selecties doen we bij voorkeur samen en in nauwe interactie tussen wetenschap en praktijk. En hoewel we de conclusies onafhankelijk mogen trekken, doen we ook dat het liefst in een constructieve dialoog met degenen die er mogelijk moeite mee hebben. Zo komen we ook te spreken over de diepere motivaties, regels en (macht)structuren die onder de oppervlakte van ons vakgebied liggen. En op die manier komen we tot breder gedragen (lees: democratischer) en beter houdbare aanbevelingen voor de Nederlandse gebiedsontwikkelingspraktijk. Daarin vinden we onze motivatie en energie.

De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling omvat een uniek—en groeiend!—netwerk van professionele en academische experts. Maar de vakgemeenschap is de laatste jaren qua disciplines veelkleuriger geworden en qua maatschappelijk profiel breder, omdat de opgave hierom vraagt. Daarom spant gebiedsontwikkeling.nu zich in om het type auteurs en perspectieven meer divers te maken. Dat maakt analyses hier en daar kritisch en opinies soms vilein, maar in goed onderbouwde gevallen scherpen die stukken de argumenten over wat ‘goede’ gebiedsontwikkeling is of zou kunnen zijn. In minder geslaagde gevallen worden oude stellingen herhaald of in het licht van selectief gepresenteerd bewijs herbevestigd, zonder adequaat op de bewijsvoering of argumentatie van anderen in te gaan. De redactie waakt hiervoor en maakt onderscheid tussen onderzoek, analyse en opinie.

Net als in andere vakgebieden zit het object van onderzoek in gebiedsontwikkeling niet stil en kent het vele waarheden; we werken in wezen aan een eeuwig experiment in een soort open proefsetting. Een gebied ontwikkelt zich immers ook zonder hulp of interventie in een bepaalde richting en wordt onlosmakelijk beïnvloed door de omgeving waarin het zich bevindt. Studies van de leerstoel vinden daarom ook niet in een laboratorium of computer plaats. We bestuderen gebiedsontwikkeling liefst in de praktijk, terwijl het zich voltrekt, en staan daarbij logischerwijs in nauw contact met de mensen die erover (zouden moeten) gaan. De leerstoel verhoudt zich hierdoor bewust strategisch tot het onderzochte. Naast de meerwaarde van de kennisuitwisseling die tijdens onderzoek plaatsvindt, geeft de leerstoel feedback of doet het (gevraagde én ongevraagde) aanbevelingen. Tegelijkertijd is er ook een eigenbelang: het vergaren van informatie en feiten over hoe het project in kwestie écht in elkaar zit. Die brengen we in verband met bredere inzichten, vragen en dilemma’s in het vak, zodat de antwoorden kunnen worden ontsloten op een manier die voor anderen behulpzaam is. Dat doen we op ons platform, tijdens bijeenkomsten, in publicaties, en (natuurlijk) in onderwijs.

Waarden van de leerstoel

De filosofie van de Leerstoel Gebiedsontwikkeling onderkent de uitdagingen die openheid en samenwerking met zich meebrengt. Sterker nog, het gaat ervan uit dat het leeuwendeel van de energie gaat zitten in muddling through, ofwel het ploeteren dat iedere gebiedsontwikkelaar ondergaat en zal moeten doorleven. Kern van de zaak is: het móet. Gebiedsontwikkeling vraagt noodzakelijkerwijs om een verbinding van partijen, het samenvoegen van middelen en het vinden van gemeenschappelijke, afgewogen en zo duurzaam mogelijke (ruimtelijke) oplossingen. En dat lukt alleen in theorie. In de praktijk worden discussies over hoe goed een gebiedsontwikkeling is gelukt nooit definitief beslecht. Ja, er is soms brede consensus over een geslaagd project, maar ook die gebiedsontwikkelingen kennen zo hun tegenstanders. Als je het betrokkenen vraagt, weten ze die precies aan te wijzen.

Gebiedsontwikkeling vereist keuzes. Zeker waar alle ruimte al ‘geordend’ is, middelen schaars zijn en omstandigheden onzeker. Het is daarom een kernwaarde van de leerstoel om zaken allereerst voor te stellen zoals ze in werkelijkheid zijn. Dat wil zeggen dat we de actoren in beeld brengen, inclusief de manier waarop zij hun middelen en die van anderen aanwenden. Maar het gaat ook om de eerdergenoemde diepere motivaties, regels en (macht)structuren onder ons vak. Daarin schuilen vaak de intriges en dilemma’s, maar ook de spannende deals en inspirerende doorbraken. In wetenschappelijke termen focussen we ons dus primair op empirie. Alleen van daaruit kan er (mee)gewerkt worden aan theorie-geladen hulpmiddelen en praktijkexperimenten die in potentie tot verbeteringen en duurzame resultaten leiden. Dat we in Nederland al eeuwen best aardig doormodderen, sterkt ons in het idee dat we hierin (opnieuw) zullen slagen.

Tot slot: de uitdaging

Gebiedsontwikkeling heeft een verbindend, meervoudig en interdisciplinair karakter. De specialistische kennis, vaardigheden, belangen en overtuigingen van de mensen die in gebiedsontwikkeling moeten samenwerken lopen (zeer) uiteen. Dat is—zowel in de wetenschap als de praktijk—uitdagend, want het is immers gemakkelijker om je terug te trekken op je eigen specialistische terrein (of kavel) en met medestanders de ander zaken te verwijten. Niet iedere bouwer of ontwikkelaar is daarom ook een gebiedsontwikkelaar. En niet iedere planoloog, wethouder of burger kan zich goed in een gebiedsontwikkeling manifesteren. Maar andersom geldt ook (en dat benadrukken we liever): iedere persoon met relevante kennis, ervaring en inspiratie, professional of niet, kan aan zijn of haar gebiedsontwikkeling een nuttige en zelfs doorslaggevende bijdrage leveren.

De bouw van de Sagrada Familia van Gaudí vordert naar gelang de beschikbaarheid van geld, maar ook de onzekerheid in het maatschappelijke leven rond de kerk en de competenties en motivatie van de mensen die eraan werken spelen een rol. Een scheppend vakgebied als gebiedsontwikkeling—zij het op een ander schaalniveau en op een meer aardse leest geschoeid—kan zich hier goed aan spiegelen. Want hoe het bouwwerk eruit ziet als het ‘af’ is weet niemand. En dat zal zo blijven.

Cover: Wikimedia Commons


Cover: ‘Sagrada Familia - Wikicommons’ (bron: Wikimedia Commons) onder CC BY-SA 4.0, uitsnede van origineel


tom daamen2

Door Tom Daamen

Directeur SKG, Associate Professor Urban Development Management TU Delft

co verdaas pp

Door Co Verdaas

Hoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft, Dijkgraaf waterschap Rivierenland, oud-gedeputeerde Gelderland


Meest recent

Hans-Hugo Smit Column Cover door Esther Dijkstra (bron: Illustratie Esther Dijkstra, bewerkte foto Matthijs van Roon)

Hugo, Hoyte, Kate and the Donald

Meer regie, wie is er tegen? We houden van krachtige teksten en beelden. Maar laten we ons nog wel regisseren? Hans-Hugo Smit prijst Hugo de Jonge maar vreest voor de uitvoering van zijn wet Versterking Regie Volkshuisvesting.

Opinie

18 maart 2024

Hotel New York in Amsterdam door ColorMaker (bron: Shutterstock)

Stedelijke identiteit en gemeenschapsvorming op gemeentelijk niveau

Veel (lokale) bestuurders maken graag aanspraak op ‘stedelijke identiteit’. Maar wat hebben de bewoners aan zo’n beeld, kunnen zij samen met de bestuurders dan ook de stad maken? Planoloog Frank van den Beuken zocht het uit.

Analyse

18 maart 2024

Arnhem door Marcel Rommens (bron: shutterstock)

Gevraagd: buitenlands kapitaal om de Nederlandse woningbouwambities te realiseren

Om in de komende jaren voldoende middeldure woningen te bouwen, is buitenlands kapitaal nodig. Cushman & Wakefield onderzocht hoe het investeringsklimaat voor internationale institutionele beleggers verbeterd kan worden.

Onderzoek

15 maart 2024