Over de impact van schone energie op het Brabantse landschap
Automobilisten die vanaf de A16 richting de Bredase binnenstad koersen, zien een opmerkelijk tafereel. Aan de rand van een industrieterrein verrijst het grootste publieke zonnepanelenpark van Nederland, ‘Zonnewijde’ genaamd. De ruim 7000 panelen, gefinancierd uit crowdfunding, wachten als eigentijdse zonnebloemen op de eerste zonnestralen. Ze wekken straks stroom op voor 450 Bredase huishoudens. De komst van dit soort zonneweides, maar ook de bouw van biovergistingsinstallaties, waterkrachtcentrales en windparken behoren inmiddels tot de realiteit van alledag. De wereldwijde omslag van fossiele naar hernieuwbare energie uit zon, wind, waterkracht, biomassa en aardwarmte – sinds het vermaarde Parijse klimaatakkoord een onontkoombare ontwikkeling – heeft grote gevolgen voor de inrichting en de kwaliteit van onze omgeving. Ook het vertrouwde Brabantse landschap krijgt langzaam maar zeker een nieuw gezicht. De ruimtelijke en landschappelijke impact van windparken en andere vormen van duurzame energie maakt vooral indruk omdat de huidige fossiele energievoorziening zo goed als onzichtbaar is. Ga maar na: ondergrondse leidingen brengen gas en olie uit verre oorden en de opwekking van elektriciteit met elders gedolven kolen is slechts op enkele plekken zichtbaar door centrales, schoorstenen en hoogspanningsmasten. Met de transitie naar schone energie gaat dat voorgoed veranderen: de productie van energie wordt weer een prominent onderdeel van de leefomgeving. Helemaal nieuw is dat overigens niet. Eeuwenlang bepaalde de winning van energie het aanzien van het landschap. Op oude kunstwerken in Het Noordbrabants Museum zien we de turfwinning in de veengebieden, de productiebossen op het zand en de windmolens in de polders – agrarische nutslandschappen, waar volop energie werd geproduceerd en geconsumeerd.
De ontwikkeling van het Brabantse energielandschap door de jaren heen
Het verdwijnen en de terugkeer van energie in het landschap sinds 1800
‘brabant energie’
Toch is het voor velen nog altijd een ver-van-mijn-bed-show. De invloed van duurzame energie op de ruimtelijke inrichting is namelijk moeilijk voorstelbaar, terwijl die in Noord-Brabant vele malen groter is dan we geneigd zijn te denken. Dat blijkt ook uit een onderzoek door Posad. Het Haagse stedenbouwbureau heeft naar de mogelijkheden van hernieuwbare energie in Brabant gekeken.
Op basis van dit materiaal kan in beeld worden gebracht wat het betekent als Brabant in 2050 zelfvoorzienend is – kort gezegd: de Brabantse energiebehoefte wordt ook in de provincie opgewekt. Voor een fossielvrije energievoorziening in 2050 zijn op zijn minst 2.000 grote windturbines nodig en meer dan 15.000 hectare aan zonne-akkers – in een dergelijk scenario gaat de hele provincie op de schop. Natuurlijk, een dergelijk scenario is fictief en gaat uit van de huidige technische mogelijkheden. Niettemin staat vast dat de opgave voor het Brabantse landschap fors is.Ruimtelijke impact van 1 petajoule hernieuwbare energie per jaar
Brabant verbruikte in 2014 290,5 petajoule
‘brabant energie’
Landschapspijn
Desondanks worden de ruimtelijke en landschappelijke gevolgen van de energietransitie onderschat, een tamelijk vreemde constatering in een dichtbevolkt land dat niet beschikt over uitgestrekte gebieden voor kilometerslange windparken en zonnevelden. Niet voor niets zorgt de ruimtelijke weerslag van duurzame energie op veel plekken voor ophef, zoals iedere keer weer blijkt uit de felle protesten tegen met name de komst van windturbines. Adviesbureau Bosch en Van Rijn becijferde dat de weerstand van gemeenten en burgers grote gevolgen heeft voor de haalbaarheid van initiatieven op het gebied van duurzame energie – in Nederland haalt slechts een op de tien projecten de eindstreep.
Veel bewoners denken dat de ontwikkeling van duurzame energieprojecten van bovenaf wordt opgelegd. Soms wordt de indruk gewekt dat overheden aan de hand lopen van de grote marktpartijen en zo voorbij gaan aan de behoeften van de lokale bevolking, die vervolgens wel de lasten draagt maar niet profiteert van de opbrengsten. De visuele impact op het landschap is daarbij een factor van belang. Opvallend is dat zich hier een generatiekloof aftekent.
Waar jongeren zijn opgegroeid met bijvoorbeeld windenergie, en windmolens als een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap beschouwen, zorgt de overgang naar schone energie bij met name ouderen voor de nodige ‘landschapspijn’.Terecht of niet, de zorgen over de aantasting van de leefomgeving vormen onbedoeld een obstakel op weg naar een succesvolle ‘energierevolutie’. Het laat zien dat deze collectieve opgave zich niet altijd even gemakkelijk verhoudt tot individuele belangen en maatschappelijke gevoelens, en hier en daar verzandt in eindeloze discussies over mooi en lelijk. In de woorden van voormalig rijksadviseur voor het landschap Dirk Sijmons: “het risico bestaat dat het internationale streven naar een omslag van fossiele naar duurzame energie sneuvelt in de lokale loopgraven van het planologische NIMBY-denken – oftewel, het is vast belangrijk zo’n windpark, maar not in my backyard”.
Hernieuwbare energie in Europees perspectief
Nederland bevindt zich in de achterhoede
‘brabant energie’
Ruimte geen sluitstuk maar startpunt
De weerstand op lokaal en planologisch niveau illustreert dat we voor een flinke ruimtelijke opgave staan. Er is immers nog een lange weg te gaan voor de omslag naar schone energie in Nederland. Op de Europese ranglijst bungelen we ergens onderaan, net boven Malta. Het aandeel duurzame energie stijgt ieder jaar een klein beetje (in 2015 was 5,8 procent van het energieverbruik afkomstig uit hernieuwbare bronnen, een stijging van slechts 0,3 procentpunt ten opzichte van 2014), maar in het in 2014 vastgestelde Energieakkoord staat dat in 2023 maar liefst 16 procent duurzaam moet worden opgewekt. In de Brabantse variant hierop, het provinciale Uitvoeringsprogramma Energie, staat dat in 2020 14 procent van de opgewekte energie schoon moet zijn.
Volgens Laetitia Ouillet, directeur Energie van de Technische Universiteit Eindhoven laten de cijfers zien dat Nederland de klimaatdoelen van Parijs nog onvoldoende serieus neemt. In een gesprek roept ze de regering op tot een richtinggevende visie. Een visie die de beloftevolle beweging van onderop kan ondersteunen. ‘Initiatieven van ontwikkelaars, particulieren, coöperaties en gemeenten krijgen door de duidelijkheid op rijksniveau juist een duw in de rug. Bovendien spelen ze op lokaal niveau een belangrijke rol in de bewustwording en de acceptatie bij burgers, maatschappelijke organisaties en ondernemers.’
De onderschatting van de ruimtelijke gevolgen van duurzame energie hangt hiermee samen. Over het algemeen zien overheden, energiebedrijven en -coöperaties, ontwikkelaars en netbeheerders de ruimtelijke component slechts als een uitwerking- of inpassingsvraagstuk, een relatief gemakkelijk sluitstuk van een ingewikkeld besluitvormingstraject waarin economische motieven en het hebben van een gedegen businesscase de boventoon voeren. Initiatiefnemers en gemeenten (die lang niet altijd beschikken over passend ruimtelijk beleid) zijn vooral gespitst op het doorlopen van planologische procedures. Daardoor wordt de impact op de dagelijkse leefomgeving (veiligheid, slagschaduw, geluid) meestal als een technische kwestie gezien. Dikke onderzoeksrapporten moeten aantonen dat een project wel degelijk aan de normen voldoet, maar gaan in veel gevallen voorbij aan de werkelijke bezwaren van omwonenden of de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit.
Vertaling van de Parijse klimaatdoelen naar Brabant
Wat is in 2050 in Brabant het verbruik en hoe zouden we dat met de huidige techniek ‘schoon’ in kunnen vullen?
‘brabant energie’
Als het wel over ruimte gaat, is dat vooral in termen van ‘beschikbaarheid’, zoals ook in het genoemde onderzoek van Posad. Het bureau stelde de Brabantse energiebehoefte in 2050 vast, rekening houdend met mogelijke besparingsmaatregelen, zoals het verbeteren van de ‘energieprestatie’ van woonhuizen, het toepassen van dubbele beglazing en ledverlichting in kantoor- en overheidsgebouwen, het terugdringen van de gasbehoefte in de landbouw en een volledig elektrisch wagenpark. In die toekomstige vraag naar energie zal de warmtebehoefte, ondanks de toename van de elektriciteitsvraag (door elektrisch rijden), nog altijd het grootst zijn.
Vervolgens is op basis van dit onderzoek gekeken wat er nodig is om de verwachte energiebehoefte in 2050 ‘schoon’ in te vullen om daarmee de klimaatdoelstellingen van Parijs binnen Brabant te realiseren. Er is in kaart gebracht hoe met vier hernieuwbare energiebronnen – wind en zon voor elektriciteit, biomassa en geothermie – aan die vraag voldaan kan worden. Daarvoor is per bron en op basis van, veiligheids- en milieueisen, technische mogelijkheden en plaatsingsvoorwaarden een ruimtelijk scenario geschetst.
Ruimtelijke impact voor Brabant
Vooral zon wordt zichtbaar
‘brabant energie’
Energieke landschappen
De studie van Posad, hoe relevant en waardevol ook, is niet meer dan een begin. Om de energietransitie voor 2050 tot een goed einde te brengen, is het van groot belang om naast de noodzakelijke politieke, juridische, economische, technologische en fiscale maatregelen de ruimtelijke dimensie niet alleen serieuzer te nemen, maar ook breder op te vatten dan beschikbaarheid alleen.
Economische voorspoed, bestuurlijke daadkracht, technologische vernieuwing, een geweldige businesscase – het is weinig waard als initiatieven en projecten stuklopen op ruimtelijke en landschappelijke bezwaren. Energie Nederland laat een vergelijkbaar geluid horen. Het succes van de energietransitie hangt volgens de branchevereniging niet af van geld, aanbod of techniek. Nee, de ruimtelijke component is doorslaggevend.
Ook in Noord-Brabant is men zich ervan bewust dat de snelheid van en het draagvlak voor de energietransitie in toenemende mate wordt bepaald door kennis en competenties in het ruimtelijk domein. In het eerder dit jaar verschenen Uitvoeringsprogramma Energie staat ‘dat energie in de toekomst meer onderdeel uit gaat maken van onze leefomgeving’, ‘dat het enkel inpassen van windmolens en zonneweides in ons landschap op termijn niet meer volstaat’ en ‘dat Brabant er daarom voor kiest om te werken aan nieuwe energielandschappen’.Een sleutelrol is weggelegd voor het nieuwe omgevingsbeleid, al verkeren de bijbehorende aanbevelingen nog in de onderzoeksfase. Noemenswaardig is het voornemen om in alle ruimtelijke plannen van gemeenten en provincie, zoals omgevingsvisies en structuurplannen, voortaan structureel aandacht te besteden aan energie.
In dit verband is het gelauwerde planningsconcept van de Brabantse ‘mozaïekmetropool’ een vloek en een zegen tegelijk. Een zegen omdat het staat voor de veelkleurigheid aan gemeenschappen die de provincie rijk is. Dit doet recht aan al die bottom up initiatieven en de vele energiecoöperaties die de afgelopen jaren in Brabant het licht zagen. Een vloek omdat het mozaïek – dat tevens uitgaat van ‘overal van alles wat’ – zich moeilijk leent voor een koers waarin grootschalige interventies in specifieke delen geconcentreerd worden, zoals alle benodigde windturbines langs het Hollands Diep of alle tuinbouwkassen rondom geothermieputten. De vraag rijst hoe de grootschalige ‘energieke landschappen’ zich verhouden tot het kleinschalige en fijnmazige mozaïek. Is het bestaande planningsconcept voldoende veerkrachtig, of is er behoefte aan een nieuw meer energie gedreven perspectief?
Noord-Brabant heeft veel energiecoöperaties
Het vermogen dat zij opwekken is relatief laag
‘brabant energie’
Werk aan het landschap
De opwekking, de opslag en het transport van duurzame energie vindt steeds meer in de dagelijkse leefomgeving van mensen plaats en legt een nieuwe claim op de beschikbare ruimte in Brabant. Om de doelen van ‘Parijs’ te halen moet de komende jaren voor duizenden kleine en grote installaties (zonnevelden, biomassa, windmolens) ruimte worden gevonden in de Brabantse steden en dorpen, veelal op plekken die nu andere bestemmingen hebben en waarvan de eigenaren andere belangen hebben. Om vaart te maken, is het creëren van maatschappelijk draagvlak cruciaal. Dat kan onder meer door het eigenaarschap van de nieuwe energie-installaties rondom de bron, ruimtelijk en beleidsmatig te organiseren. Dit betekent werk aan het landschap – dat vergt kennis en competenties op het snijvlak van ruimte, technologie en samenleving.
Volgens Marko Hekkert, directeur van het Utrechtse Copernicus Instituut, is de transitie van fossiele naar schone energie een ‘socio-technische’ verandering.
De technologische mogelijkheden en de economische voorwaarden zijn nagenoeg in kaart gebracht, maar over de acceptatie van nieuwe technologieën – windturbines van 200 meter hoog, een gigantische biomassa-installatie, een power wall voor de deur – en het effect hiervan op leefomgevingen, gemeenschappen en regelgeving bestaat nog veel onzekerheid. Om het tempo van de energietransitie in Nederland te verhogen pleit Hekkert voor diepgaande aandacht voor de interactie tussen technologie (lees: energieprojecten), mensen (lees: leefomgeving) en beleid (lees: ruimtelijke ordening), zodat bepaald kan worden wat wel en wat niet werkt. Het komt aan op de capaciteit van spelers om horizontale verbindingen te leggen over grenzen van bestaande sectoren en disciplines heen. Deze opgave vergt bij uitstek een ruimtelijke benadering, gestoeld op drie suggesties:
1. Maak lokaal het verschil
Om de interactie tussen nieuwe vormen van energiewinning, de dagelijkse leefomgeving en het acceptatievermogen van mensen in goede banen te leiden en zo de maatschappelijke weerstand zoveel mogelijk weg te nemen, is en blijft het lokale schaalniveau het belangrijkste speelveld. De projecten en initiatieven die overal van de grond komen zijn talrijk, uiteenlopend en veelbelovend: een zonnehub van Eneco op het dak van een bankkantoor, de Zonnewijde in Breda, een door dorpelingen opgerichte ‘dorpsmolen’, stadsbewoners die zonnepanelen plaatsen, de biovergistingsinstallatie van een veehouder, het opwekken van schone energie door een lokale coöperatie, het slaan van een warmteput door Suikerunie, een door de provincie gewenst windpark, de pijplijn tussen een haven en een woonwijk voor het hergebruik van restwarmte. Om dergelijke projecten op waarde te schatten en tot een succes te maken is een ruimtelijke strategie onontbeerlijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in eerste instantie bij de gemeente.
De Brabantse gemeenten moeten om te beginnen afscheid nemen van de gangbare, maar defensieve aanpak om met zogenoemde ‘afpelkaarten’ en op basis van planologische restricties en grondposities te bepalen waar eventueel plek is voor een nieuw energieproject. Een tegenovergestelde werkwijze is met het oog op acceptatie en draagvlak interessanter – door bijvoorbeeld de plaatsing van windturbines of andere vormen van duurzame energie te combineren met actuele opgaven, zoals agrarische schaalvergroting, verduurzaming van industrie en landbouw, verstedelijking, natuurontwikkeling, mobiliteit of waterveiligheid, door in te spelen op (misschien zelfs beschermde) gebieds- en landschapskarakteristieken of door te zorgen voor positieve neveneffecten, zoals werkgelegenheid of economische spin-off. Nieuwe mogelijkheden ontstaan door creatieve verbindingen tussen opgaven en sectoren. Werk vanuit kansen, breng de potenties voor duurzame opwekking in beeld en ga daarover het gesprek aan met de gemeenschap. Alleen zo kan de energietransitie daadwerkelijk leiden tot het ontstaan van de vaak gepredikte ‘nieuwe landschappen’ – gebieden die én een bijdrage leveren aan het opwekken van schone energie én meerdere maatschappelijke doelen dienen.
2. Schakel tussen schaalniveaus
Hoewel op lokaal niveau het verschil wordt gemaakt, wil het niet zeggen dat alle initiatieven die in een gemeente of regio op tafel komen ook daadwerkelijk moeten worden gerealiseerd. Het opwekken van elektriciteit via een splinternieuw windpark heeft weinig zin als de nabij gelegen industrie vooral baat heeft bij hoogwaardige warmte van 200 graden. De effectiviteit van een lokaal project moet dus in een groter verband worden beoordeeld. Anders gezegd: op basis van doelstellingen op een hoger schaalniveau kan lokaal bepaald worden welke ambities zinvol zijn en welke projecten daaraan een bijdrage kunnen leveren. Neem al die gemeenten die in 2030 energieneutraal willen zijn. Los van de vraag of helder is wat bedoeld wordt (wat is het verschil met CO2- of klimaatneutraal?), valt het te betwijfelen of energieneutraliteit per gemeente als op zichzelf staand doel überhaupt wenselijk is. Vanuit die optiek kunnen ook vraagtekens geplaatst worden bij de strategie om windmolens over gebieden te verspreiden. Zijn windparken in de Kempen net zo effectief zijn als windturbines in het open polderlandschap van West-Brabant?
Meer kansen aan de kust
‘brabant energie’
Een goed voorbeeld van het plaatsen van lokale ambities in een regionale, zelfs provincieoverstijgende context is het ontwerponderzoek van Studio Marco Vermeulen naar de realisatie van een duurzaam warmtenetwerk in West-Brabant.
Daarin wordt bepleit dat een thermal grid binnen de provinciegrenzen weinig efficiënt is. Door de ligging tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen en de nabijheid van afvalverbranders, elektriciteitscentrales en de petrochemische industrie, is de aanleg van een interprovinciaal buizennetwerk voor de verspreiding van rest- en aardwarmte veel efficiënter. Van vergelijkbare aard zijn de regionale energievisies die momenteel in de maak zijn en waarin doelen en ambities van afzonderlijke gemeenten op elkaar worden afgestemd. Aandacht voor de verschillen tussen schone bronnen en hun impact is daarbij van belang. De vraag naar stroom (slechts 20 procent van de energiebehoefte) is over het algemeen het probleem niet. De grootste uitdaging is de opwekking, de opslag en het transport van warmte. De ruimtelijke impact van zonne- en windenergie is daarentegen weer velen malen groter dan bijvoorbeeld het gebruik van geothermie.
3. Werk vanuit een gezamenlijke visieHet spiegelen van ambities en projecten aan een hoger schaalniveau werkt alleen als alle overheden dezelfde ambitie delen. Vriend en vijand zijn het eens dat zonder een duidelijke visie op nationaal niveau de energietransitie onbegonnen werk is. Een heldere koers is nodig zodat initiatieven en investeringen op lagere schaalniveaus renderen en bijdragen aan overkoepelende ambities. Een begin is gemaakt: in december 2016 presenteerde het kabinet een ‘Energieagenda’ voor de periode tot 2050.
Ook bij de ontwikkeling van windparken op zee gaat de rijksoverheid al voortvarend te werk – uit onderzoek blijk overigens dat maar 6 procent van de Noordzee nodig is om de Parijse klimaatdoelen te realiseren, maar dat terzijde. Op land geeft het rijksdoel van 6000 megawatt windenergie onvoldoende richting. De focus op wind beperkt – ondanks de realisatie van zeer waarschijnlijk 7 gigawatt zonne-energie in 2023 – provincies, gemeenten, marktpartijen, coöperaties en burgers in het bepalen van wat goed past, efficiënt is en maatschappelijke waarde heeft.
Vanuit verschillende hoeken – De Nederlandsche Bank, de consultants van McKinsey, Rijksuniversiteit Groningen – klinkt de roep om Nederland, nu al de grootste transporthub voor gas en elektriciteit, in te richten als een zogenoemde ‘energierotonde’.
Door de hoogwaardige infrastructuur van gasleidingen en elektriciteitsnetten, connecties met vijf omliggende landen, een enorme opslagcapaciteit (in industrieën en conventionele gascentrales), de Rotterdamse haven en een offshore ‘stopcontact’ van 8,7 gigawatt kan Nederland uitgroeien tot de duurzame energiehub van Europa.
De provincie Noord-Brabant en het netwerkbedrijf Enexis spelen hier al op in. Met het project EnergywebXL voorzien zij in de infrastructuur die nodig is voor het transport van warmte en CO2 in en rond het haven- en industriegebied Moerdijk.
De daadwerkelijke realisatie van een energierotonde vergt grootschalige ruimtelijke investeringen. Verankering in de nieuwe omgevingvisie, die in nauwe samenhang met een toekomstige klimaat- of energievisie moet worden opgesteld, is dan ook noodzakelijk. De omgevingswet moet gemeenten en provincies verplichten om in alle overheidsplannen een energieparagraaf op te nemen. Tot slot zijn kaderstellende maatregelen nodig. Denk aan het verwijderen van verouderde gasinfrastructuur onder woonwijken, de positie van kolencentrales in de toekomstige ‘energiemix’, het stellen van duurzaamheidseisen aan nieuwbouwprojecten en het voor private initiatiefnemers bruikbaar maken van collectieve netwerken en systemen.
Bron: Brabantkennis.nl
Cover: ‘etten leur’