Persoonlijk “Wij zijn er voor de doelstellingen, en de projectontwikkelaars voor de oplossingen.” Paul Depla, burgemeester van Breda, is voor een scherpe scheiding van verantwoordelijkheden. De kersverse voorzitter van het G40-stedennetwerk vertelt over zijn lobby voor middelgrote steden, het delen van ervaringen en de samenwerking met de markt. “Als stadsbestuur moeten we meer investeren in opdrachtgeverschap dan in uitvoeringskracht.”
“Geef als bestuur de inhoudelijke kaders aan, maar bemoei je niet met de oplossingen”, zegt Paul Depla. “Het is geen taak van een politicus om te bepalen of een gebouw rood of blauw moet zijn en zes of zeven verdiepingen moet tellen.” Dan, schertsend, vanwege de recente degradatie uit de eredivisie van de Bredase voetbalclub: “Mijn wethouder sport bemoeit zich ook niet met de opstelling van NAC, hoewel hij er misschien meer verstand van heeft.”
Depla noemt een voorbeeld uit zijn periode als wethouder ruimtelijke ordening in Nijmegen. “Er moest een nieuwe stadsbrug komen. De neiging bij sommige collega’s was om al vroegtijdig voor een bepaalde architect te kiezen. Nee, zei ik, we moeten aangeven wat we willen bereiken met deze brug: een verbinding maken tussen de Waalsprong en de stad, het rivierenlandschap tot zijn recht laten komen, ruimte bieden aan verkeersmodaliteiten, zorgen dat er letterlijk geen onveilige ‘onderwereld’ ontstaat. Met die uitgangspunten hebben we de brug aanbesteed. Er kwamen drie ontwerpen door de selectie. Met het hele college bekeken we de maquettes. Direct bij binnenkomst gaven we onze eerste voorkeur aan. Iedereen bleek toen het meest gecharmeerd van de brug die het meest op de bestaande brug leek. We hadden te weinig oog voor de oplossingen die de andere bruggen boden. Dat veranderde na een presentatie door Jan Brouwer, toenmalig Rijksadviseur voor infrastructuur. Hij analyseerde welke brug het beste onze bestuurlijke ambities diende. Wat we daarvan leerden: stuur krachtig op je doelstelling, maar laat deskundigen aangeven wat daarvoor de beste oplossing is.”
Een ander voorbeeld komt uit een nog verder verleden. Adri Duivesteijn wilde als wethouder van Den Haag de gespleten stadsdelen van het ‘zand’ en ‘veen’ met elkaar verbinden door een nieuw stadhuis te bouwen op een plek waar deze elkaar raken. Depla: “Daarmee wilde het gemeentebestuur symboliseren dat het stadhuis er voor iedereen is. Ik vond dat in bestuurlijk opzicht heel sterk. Maar daarna beging Duivesteijn de fout mee te willen beslissen over het beste ontwerp uit de vele inzendingen op de door hem uitgeschreven prijsvraag. Dat had hij niet moeten doen. Als politicus was hij immers niet gekozen vanwege zijn architectonische kennis.”
In Breda kan Depla zijn hart ophalen, want daar is nog veel ruimte voor stedelijke ontwikkelingen. Zo wil de gemeente de noord- en zuidkant van de stad verbinden. “Die doelstelling staat vast. Het spoor is lang een scheidslijn geweest. Voor het opheffen daarvan doen we een beroep op de deskundigheid en inzichten van projectontwikkelaars. Daarnaast vinden we de inbreng van omwonenden cruciaal, want als bestuur zijn wij er niet om een oplossing door te drukken. Het getuigt juist van lef als we de juiste mensen bij elkaar brengen en hun de ruimte geven.”
Haken en ogen
Depla signaleert in heel Nederland een toegenomen waardering voor de stad. “Een kwart eeuw geleden was in Nederland een grotestedenbeleid nodig om de verloedering tegen te gaan. Nu is de stad de plek waar de dynamiek van de samenleving heerst. Die revival gaat gepaard met spanningen. De woningnood is groot en er is druk op de ruimte. Als G40 kunnen we op veel terreinen van elkaar leren: hoe pak je een gebiedsontwikkeling aan in de binnenstad, hoe doe je dat rond het station, hoe kun je industrieel erfgoed transformeren, hoe ga je om met veiligheid rond het spoor, wat doe je aan klimaatadaptatie, en wat betekent dit alles voor de ruimtelijke ontwikkelingsopgave?”
“Daarbij hebben we verschillende uitgangspunten en ervaringen. De ene gemeente kiest voor publiek-private samenwerking, de ander voor anterieure overeenkomsten. De ene aanpak is niet per definitie beter dan de andere, aan elke zitten haken en ogen. Het is daarom goed om verschillende ervaringen en instrumenten te hebben en van elkaar te leren, zodat kennis niet steeds opnieuw hoeft te worden uitgevonden.”NEPROM-voorzitter Desirée Uitzetter zei in een interview met Gebiedsontwikkeling.nu dat er sinds de crisis bij gemeenten weinig mensen meer zijn met verstand van gebiedsontwikkeling. Depla heeft het idee dat de kaalslag groter was bij ontwikkelaars dan bij gemeenten. Zo maakte hij als wethouder ruimtelijke ordening bij grote ontwikkelaars gigantische ontslagrondes mee. “Belangrijker is de vraag hoe je als gemeente je eigen deskundigheid organiseert. In Breda hebben wij tien stedenbouwkundigen in dienst. In Eindhoven werken ze met supervisors van buiten, die als onafhankelijke adviseurs de ruimtelijke kwaliteit van langdurige gebiedsontwikkelingen bewaken. In beide gevallen kun je goed samenwerken met projectontwikkelaars, mits je je doelstellingen scherp hebt. Je hoeft niet exact te weten hoe een gebied eruit komt te zien.”
Over het algemeen werken gemeenten en marktpartijen goed samen, meent Depla. “We hebben elkaar keihard nodig. We staan voor de gezamenlijke opgave na te denken over wat de stad de komende tien, twintig jaar nodig heeft. Daarom werken we met NEPROM, Bouwend Nederland en medeoverheden bijvoorbeeld samen aan het programma Binnenstedelijke Transformatie.” Depla merkt weinig van het door Uitzetter geuite wantrouwen van gemeenten jegens projectontwikkelaars. “Natuurlijk zijn er over en weer teleurstellingen. Net als in een goed huwelijk knettert het af en toe. Er zijn vast voorbeelden van gemeenten die onredelijke eisen stellen en projectontwikkelaars die slecht werk leveren, bijvoorbeeld omdat ze hun business case niet rond krijgen. Maar dat zijn incidenten.”
Een gemeenschappelijk belang van gemeenten en projectontwikkelaars is volgens Depla dat ze gebruik moeten maken van de economische opleving om meters te maken. “De Crisis- en herstelwet is ingevoerd om de bouwbedrijven door de crisis heen te helpen en anticyclisch te investeren. Nu kunnen bouwbedrijven het werk niet meer aan. We zouden vanuit stedenperspectief een soortgelijke impuls moeten geven aan projecten om de woningbouwopgave te realiseren. Noem het een Groei- en doorpakwet, die net als de Crisis- en herstelwet regels versoepelt zodat we sneller kunnen investeren. Want over vijf of zes jaar is er misschien weer een recessie, en wie weet heb je dan geen investeerders meer voor de prachtige plannen die er liggen.”
‘Paul Depla Havenkwartier 1 (foto: gemeente Breda)’
Onduidelijke keuzes
Depla hoopt dat de Nationale Omgevingsvisie een eerlijker speelveld creëert tussen grote en kleine steden om hun ambities te realiseren. “Kijk verder dan de G4. Buiten de Randstad zitten namelijk veel plannen op slot omdat ze te weinig prioriteit van het Rijk krijgen. Denk aan tekortschietende mobiliteit en infrastructuur rond stationslocaties. Om zulke plannen een kans te geven, is het nodig het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport te herijken en nieuwe financieringsmogelijkheden te zoeken.”
Vervolgens zou het Rijk de plannen moeten honoreren die het meest bijdragen aan de nationale ambities, zoals woningbouw en mobiliteit. “Daar zit een element van competitie in, maar dat is niet erg. Als de criteria maar helder zijn. Nu is vaak onduidelijk waarop de keuzes van het Rijk zijn gebaseerd. Waarom wordt met de ene gemeente wel een woondeal gesloten en met de andere niet? Het Rijk gaat nu zelf Novi-gebieden aanwijzen, zonder dat de gemeenten daar invloed op hebben. Dat doet geen recht aan het feit dat elke stad en regio kan bijdragen aan de nationale belangen voor de ruimtelijke inrichting. Ik ben voor een dialoog tussen het Rijk en álle regio’s met ambitieuze programma’s. Dan krijg je meer wisselwerking tussen het Rijk en de decentrale overheden.”
klimaat in het totaalpakket van een omgevingsvisie opneemt. “Op rijksniveau is meer verkokering van beleid dan bij gemeenten. Bij gemeenten hebben bestuurders vaak uiteenlopende portefeuilles. De wethouder van stedelijke ontwikkeling is bijvoorbeeld ook wethouder van klimaatadaptatie of cultuur. Hij is altijd met verschillende beleidsonderdelen bezig. Daardoor maakt hij automatisch meer verbindingen tussen beleidssectoren. Dat vereenvoudigt de bestuurlijke aansturing. Natuurlijk zijn er bij gemeenten ook stammenstrijden, maar dat speelt minder dan bij het Rijk. Als lokale overheid hebben wij veel last van die landelijke kokers. De nieuwe Omgevingswet biedt gelukkig instrumenten om met gebiedsvisies te werken. Dat ontkokerde denken vinden wij heel erg belangrijk. Daarvoor blijven wij als G40 lobbyen in de Haagse arena’s.”
Beelden: burgemeester Paul Depla bij het Bredase Havenkwartier (bron: gemeente Breda).
Cover: ‘Paul Depla Havenkwartier 2 (foto: gemeente Breda)’