Nationaal Park Drentsche Aa door Rudmer Zwerver (bron: shutterstock)

Historisch geograaf Theo Spek bundelt alle landschappen van Nederland

6 juni 2025

8 minuten

Interview In een nieuwe uitgave onder redactie van hoogleraar Theo Spek (Rijksuniversiteit Groningen) worden de opbouw en ontstaansgeschiedenis van de landschappen van Nederland systematisch beschreven. Ook voor gebiedsontwikkelaars die meer willen weten van de onder- en bovengrond van hun locatie is dat een interessant vertrekpunt. We spraken met Spek over de groeiende aandacht voor landschappen en welke partijen aan zet zijn om de wetenschappelijke inzichten te vertalen in concrete projecten.

Theo Spek, hoogleraar Landschapsgeschiedenis, heeft een patent op omvangrijke studies. Hij promoveerde in 2004 Universiteit Wageningen op het lijvige proefschrift ‘Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie’ (1.100 pag.) en bracht samen met anderen in 2015 de ‘Landschapsbiografie van de Drentsche Aa’ (500 pag.) en in 2020 de ‘Landschapsbiografie van Westerwolde’ (600 pag.) uit. Spek is sinds 2010 hoofd van het Kenniscentrum Landschap van de RUG, een interdisciplinair landschapscentrum dat zich richt op wetenschappelijke opleiding (master en research master), wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke kennisoverdracht op het terrein van het Nederlandse cultuurlandschap en haar geschiedenis. Hij heeft inmiddels ruim 200 studenten in dit werkveld opgeleid en een groot aantal ‘gebiedsbiografieën’ gepubliceerd, zoals ook de bovengenoemde. Dit voorjaar verscheen ‘Landschappen van Nederland’ bij uitgeverij Matrijs.

Wat was de urgentie voor dit boek? Dit was er nog niet?

“Nee, er was een klein boekje uit de jaren 80 van de vorige eeuw, een soort inleiding historische geografie. Dat was echter zwaar verouderd. Ik kon het niet met mijn droge ogen aan mijn studenten geven. Van alle landschappen in Nederland weten we inmiddels veel meer en het was tijd om dat op een rij te zetten. Mijn eerste doelgroep daarbij vormde het hoger onderwijs. Zowel de HBO- als universitaire studenten wil ik een goed boek geven. De tweede doelgroep zijn de vakorganisaties, dus de mensen die in de natuur, landschap en erfgoedwereld werken. Dus de praktijk, de werkpraktijk. En de derde doelgroep zijn vrijwilligers die in deze werelden actief zijn.”

Mik je ook op de wereld van de grote partijen die in het landschap actief zijn. De projectontwikkelaars, de energiebedrijven?

“Zeker! Hoewel, voor de hardcore planologen en beleidsmakers is het boek mogelijk één stap te ver. Mogelijk dat zij moeite hebben om het te vertalen naar hun werkgebieden. Maar er zit natuurlijk een heel legioen van deskundigen omheen. Bij de provincies en bijvoorbeeld de adviesbureaus. Als je bij Arcadis werkt aan een gebied dan ga je toch dat betreffende hoofdstuk even lezen en je kijkt welke literatuur erachter zit. Vorige week was er een journalist die zei tegen mij: jullie handboek doet mij denken aan de Bosatlas. Ik vond dat wel een hele leuke, sympathieke vergelijking. Want die pretentie heeft het wel een beetje. Dit is gewoon de zo compleet mogelijke basiskennis die wij nu in Nederland hebben.”

Welk verhaal valt er over de Nederlandse landschappen te vertellen?

“Wij hebben een aantal landschappen die internationaal weinig voorkomen. Dat betreft vooral het verhaal van de delta, hoe Nederland met het water en zijn wetlands om gaat. Dat is een integraal verhaal, dat veel verder gaat dan alleen de plantjes en de beestjes. Op zich is dat ook interessant, maar het is vooral interessant als onderdeel van het totaal is.”

Portretfoto Theo Spek bij Drentsche Aa december door Theo Spek (bron: Theo Spek)

‘Portretfoto Theo Spek bij Drentsche Aa december’ (bron: Theo Spek)


“Het landschap is enorm in opkomst en staat volop in de belangstelling. Daarom heb ik het ook zo druk. Elke dag heb ik mensen vanuit heel Nederland aan de lijn die iets met hun landschap aan het doen zijn. Mijn voorganger Auke van der Woud zei als eerste al tegen mij: Theo, landschap is het nieuwe toverwoord. Het klopt dat het grote architectuurdebat een beetje verstomd is. Waar vroeger iedereen het over architectuur en steden had, gaat het nu over het landschap, mede ook door alle duurzaamheidsvraagstukken in het landelijk gebied.”

Ondertussen komen er wel heel veel bedreigingen op dat landschap af met de ombouw van Nederland. Hoe valt dat met die aandacht te rijmen?

“Dat we meer over het landschap dat ons omringt willen weten, wil zeker niet zeggen dat het nou zo fantastisch gaat met het landschap. Maar als je een landschap beter wilt beschermen, moet je mensen erover vertellen. Kennis is de basis van landschapsbescherming. Daarom vind ik ook zo belangrijk dat een vrijwilliger van IVN dit boek leest en die kennis een klein beetje doorgeeft tijdens natuurwandelingen of in een cursus. Dan ontstaat een spin-off effect.”

Ik denk dat we in de toekomst dus naar balansen moeten, tussen die drie dimensies van aarde, mens en natuur
Theo Spek, hoogleraar Landschapsgeschiedenis

“Ik vind landschap een mooi verbindend concept. Verbindend in de zin van vakgebieden die samenkomen. Maar ook gewone mensen versus deskundigen versus overheden. Iedereen heeft wel iets met het landschap. Als ik mijn verhaal vertel over landschappen die voor iedereen waardevol kunnen zijn, dan is dat toch wel iets wat veel mensen aanspreekt. En daarbij: lokale kennis vult vaak de deskundigenkennis ongelooflijk aan. Als je die local knowledge mist dan mis je de ziel van het landschap eigenlijk voor een deel.”

Wat bedoel je in dit verband met ‘iedereen’?

“Ik hanteer de simpele driehoek van aarde, mens, natuur. Vroeger zaten we te veel alleen op het natuurspoor, waarbij ecologie min of meer een ideologie is geworden. Met alle respect, maar ik vind ecologen soms ontzettend narrow minded. Het klopt op zich: er bestaat een heel sterke band tussen de aarde en de natuur. Het watersysteem en de ondergrond bepalen in belangrijke mate welk ecosysteem er ter plekke is. Maar de mens heeft dat wel degelijk beïnvloed door de eeuwen heen en wordt op zijn beurt ook heel erg door de aarde beïnvloed. Je moet naar mijn idee dus ook niet teveel compleet mens-exclusieve gebieden gaan ontwikkelen. Ecologen hebben een idee van: hoe natuurlijker, hoe beter - dat is het ideaal. En de mens moet dan helemaal wegblijven. Dus we moeten naar ‘robuuste zelfsturende natuur’. En dat is op sommige plekken ook uitstekend hoor. Maar we hebben hier natuurlijk wel een zeer dichtbevolkte delta en ik vraag me af of we die scheiding altijd wel zo hard kunnen doorvoeren.

Ik denk dat we in de toekomst dus naar balansen moeten, tussen die drie dimensies van aarde, mens en natuur. Op sommige plekken zul je inderdaad natuurontwikkeling moeten hebben, waar de mens een beetje met zijn poten vanaf blijft. Maar er moeten ook heel veel gebieden zijn waar we met extensief en natuurinclusief boeren – betaald door Brussel, Den Haag én de consument - weer dat oude evenwicht gaan opzoeken tussen bodem, mens en natuur. En als je dat doet, dan heb je de hoogste biodiversiteit en veel interessantere landschappen.”

Kun je dat gedachtegoed ook naar nieuwe situaties overbrengen? Naar nieuwe gebiedsontwikkelingen bijvoorbeeld?

“Ik mocht een aftrap doen voor een nieuwbouwwijk bij de Drentse plaats Norg, die gebouwd moest worden op een oude es (een hooggelegen akker buiten het dorp, red.). Ik zei: waarschijnlijk is het planologisch onvermijdelijk dat hier gebouwd wordt, maar kunnen we op een bepaalde manier het landschap wat daarom heen ligt meenemen in het stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp. Bijvoorbeeld door zichtlijnen naar de omgeving op te nemen. De ontwerpers van ontwikkelaar Heijmans die daarbij waren, sloegen er gelijk op aan: dit zijn nou ideeën waar we wat mee kunnen. Het ging ook over het wegenpatroon en hoe je die wijk verbindt met het landschap eromheen. Als elke ontwikkelaar een mini-gebiedsbiografietje maakt van zijn bouwgebied, dan kan je hele leuke dingen doen die heel zinvol zijn. Binnen een week had ik Heijmans aan de telefoon, of ik ook meedeed in andere projecten van hen. Dat paste niet in mijn tijd maar ik vond het wel sympathiek. Ze hebben toch wel gezien dat het onderzoeken van het landschap ter plekke nieuwe mogelijkheden opent en dat je daarmee ook minder maatschappelijke weerstand krijgt.

Drentsche Aa en Westerwolde door Uitgeverij Noordboek (bron: Uitgeverij Noordboek)

‘Drentsche Aa en Westerwolde’ (bron: Uitgeverij Noordboek)


“Met een landschapsbenadering die aansluit bij het meer algemene gevoel van mensen, kun je meer geaccepteerde plannen maken. Ik zie sowieso nog te vaak dat bewoners vaak niet bij het ontwerp betrokken worden, ze worden niet geïnvolveerd. Uiteindelijk mogen ze er dan nog iets van vinden via de inspraak en het geven van een zienswijze – en dan weet je ook wel hoe dat afloopt. Dan zou ik denken, er moeten een aantal methoden kunnen worden uitgedacht die eigenlijk veel effectiever zijn. Bijvoorbeeld door in workshopverband met elkaar te gaan schetsen. En die kosten misschien wel nog niet meer geld. Geld dat nu vaak aan grote ingenieursbureaus wordt gegeven, die dan soms een zogenaamde gebiedsbiografie opleveren waar ik mijn vraagtekens bij plaats.

Ik geloof op dit punt ook niet zo heel erg in de gemeenten. Ze zeggen ook tegen mij, ook de wethouders: we hebben er eigenlijk het personeel niet voor. Dan moet het toch wel van de kwaliteitsteams van de provincie komen. Van de deskundigen die op zo'n provinciehuis zitten en die toetsen en adviseren.”

Om nog even over die provincies te spreken, het is natuurlijk eeuwig zonde dat die

de programma’s landelijk gebied een halt zijn toegeroepen. Hadden we daar dit soort gebiedsgerichte kennis niet intelligent aan kunnen koppelen?

“Nota bene Caroline van der Plas heeft het allemaal weggegeven. Ongelooflijk stom voor haar eigen achterban. Want als dat door was gegaan, dan hadden we zoveel bereikt, zeker ook voor de landbouw. Ik denk ook dat het weer terugkomt. Er zijn provincies die zeggen van, we bouwen erop voort. Sommige provincies zeggen ook: wij gaan eigenlijk toch gewoon ongemerkt wel door, we zijn toch een aantal van die ideeën al aan het ontwikkelen. Alleen met minder geld. Ze hebben eigenlijk te weinig budget om het te doen maar op een of andere manier zullen ze toch wel iets moeten doen. Want nu wordt er eigenlijk niks opgelost.”

Dan is natuurlijk wel de slotvraag: hoe landt al die verzamelde kennis nu in de gebiedsontwikkelingspraktijk?

“Dat heb ik te weinig in beeld. Ik zie heel vaak die biografieën uitkomen en daar ben ik soms ook bij betrokken. Ik lees ze en ik koop ze en ze liggen allemaal hier in de kast. Maar hoe dan die doorwerking is? De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed laat nu een onderzoek doen (zie kader, red.). Ik hoop dat we daar meer over weten. Want dat moet wel geëvalueerd worden: blijft de kennis in een soort wetenschappelijke bubbel hangen of komt het ook echt op dat lagere schaalniveau terecht. Dat is ook een belangrijke taak voor landschapsarchitecten en die zijn daar ook al druk mee bezig. Wat ik wel merk is, van die boeken die verschijnen, hier worden er duizenden van verkocht. Van de Drentsche Aa-biografie zijn in 2015 in drie weken tijd 3.000 exemplaren verkocht. Al die mensen die dat bekijken, die over hun landschap lezen, die dat als een soort plaatjesboek doorkijken, die weten wel meer van hun gebied. Dus dat effect van die biografie is sowieso enorm.”

Doorwerking gebiedsbiografieën wordt onderzocht

Frank Strolenberg, al meer dan 30 jaar in allerlei rollen actief in de verbinding tussen erfgoed en ruimtelijke vraagstukken (hij was onder meer projectleider Belvedere en Nationaal Programma Herbestemming), onderzoekt momenteel als zelfstandige hoe de kennis uit gebiedsbiografieën doorsijpelt naar de ontwikkeling van concrete plannen. Wat zijn zijn indrukken?

“De gebiedsbiografie is in de jaren 90 van de vorige eeuw opgekomen om – in aanvulling op de meer beschermende erfgoedzorg – in te kunnen spelen op de dynamiek van de ruimtelijke ordening. Oftewel: behoud door ontwikkeling, niet een stolp eroverheen maar de balans proberen te vinden tussen het landschap en de functies die daar mogelijk een plek kunnen krijgen – of daar al aanwezig zijn. De biografie van Theo Spek over de Drentsche Aa was daarin een iconisch voorbeeld, de eerste keer dat een gebied zo uitvoerig in kaart werd gebracht. Maar bijvoorbeeld ook de Cultuurhistorische Effect (Cher) Rapportage Leidsche Rijn. Je zag toen vergelijkbare benaderingen opkomen vanuit historische geografie (de landschapsbiografie), archeologie, culturele planologie (kunst), ontwerp, antropologie (de culturele biografie), et cetera.

Er zijn vooral de laatste jaren veel biografieën gemaakt, ik schat zeker driehonderd als het er niet meer zijn. De RCE heeft ze ‘verzameld’ en wil graag weten hoe dat instrument nu (door)werkt. De RCE gaat de resultaten van verschillende onderzoeken bundelen. Ook organiseert zij een jaarlijkse verkiezing van de ‘Gebiedsbiografie van het Jaar’ om het instrument bekendheid te geven en het professionele debat te entameren.

Je ziet biografieën die het accent leggen op identiteitsvorming: wat is de Veluwe, het Groene Hart, de fusiegemeente Meijerijstad, de regio Heuvelland, et cetera. En daarvoor werkt het instrument heel goed, omdat het bijdraagt aan meer bewustwording over de eigen omgeving. Verhalen veranderen immers de wereld. Bestuurders en bewoners lopen weg met zo’n verbindend verhaal. Je maakt er veel vrienden mee. Je ziet ook biografieën die meer bedoeld zijn om richting te geven in RO-processen. Oftewel: kun je met een biografie ook planologische je tanden laten zien? Kun je je ‘vijanden’ aan? Want dan gaat het niet alleen om het delen van waarden, maar om het opkomen voor belangen. Dat aspect vraagt niet alleen om een goed verhaal, maar ook om een bijbehorend helder instrumentarium (waardering van kernwaarden, omgangsvormen en spelregels aangeven) en liefst ook om borgingsafspraken (bijvoorbeeld het toezicht organiseren in een Q-team). En het vraagt ook om adaptievermogen omdat RO-processen lang duren: dus een goede timing, een zorgvuldige overdracht van het ‘eigenaarschap’ van het verhaal, et cetera. Soms krijgt zo’n biografie z’n tanden in een andere vorm, bijvoorbeeld in een landschapsvisie. Dat is bijvoorbeeld bij de Drentsche Aa gebeurd: de landschapsvisie van het bureau van Berno Strootman is nadrukkelijk gebaseerd op de biografie van Theo Spek en die visie wordt nu als ‘norm’ gehanteerd. Daar wordt ook op gestuurd. Zo krijgt de doorwerking voor langere tijd vorm.”

Theo Spek houdt een inleiding over ‘wat is landschap?’ en de noodzaak van een integrale landschapsbenadering.


Cover: ‘Nationaal Park Drentsche Aa’ door Rudmer Zwerver (bron: shutterstock)


Kees de Graaf door Sander van Wettum (bron: SKG)

Door Kees de Graaf

Eindredacteur Gebiedsontwikkeling.nu


Meest recent

Nationaal Park Drentsche Aa door Rudmer Zwerver (bron: shutterstock)

Historisch geograaf Theo Spek bundelt alle landschappen van Nederland

Een nieuwe uitgave onder redactie van Theo Spek beschrijft de opbouw en ontstaansgeschiedenis van de landschappen van Nederland. Ook voor gebiedsontwikkelaars die meer willen weten van hun gebied is dat een interessant vertrekpunt.

Uitgelicht
Interview

6 juni 2025

Weekoverzicht donderdag 5 juni door Gebiedsontwikkeling.nu (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

Dit was de week van het opnieuw overwegen

Het ging deze week veel over de moed om zaken opnieuw tegen het licht te houden. Of het nu gaat om het leren van bestaande buurten, het afstoffen van werkwijzen als het ‘voorzorgsprincipe’ of de durf om bestaande gebouwen een nieuw leven te geven.

Weekoverzicht

5 juni 2025

Waalfront Nijmegen door Kees de Graaf (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

PPS is terug van weggeweest: we zijn op zoek naar de lessen uit jouw praktijk

De publiek-private samenwerking is terug van weggeweest. Promovendus Paul van den Bragt van de SKG doet een oproep: help mee aan een actueel overzicht van joint ventures in gebiedsontwikkeling en breng jouw PPS-ervaring in!

Onderzoek

5 juni 2025