Verslag We horen het steeds vaker: het gebruik van data biedt allerlei nieuwe mogelijkheden voor gebiedsontwikkeling. Maar wat betekent dat concreet? Heel veel, zo blijkt uit de resultaten van ontwerpend onderzoek voor werkgebied Papendorp in Utrecht. De avond levert een bak inspiratie op voor gebiedsontwikkelaars om mee aan de slag te kunnen.
Nog voor Steffen Nijhuis, onderzoeker aan de TU Delft, begint aan zijn visie op het nut van datagebruik bij gebiedsontwikkelingen zitten her en der in de zaal al mensen klaar met notitieblok en pen. Hij trapt af: “Er is heel veel met data mogelijk en er is veel beschikbaar, maar het wordt nog maar weinig gebruikt in het ontwerpveld.”
Nijhuis brengt in één zin onder woorden waarom veel van de aanwezigen hier vanavond heen zijn gekomen. Gebiedsontwikkelaars, beleidsmakers, studenten en wie er nog meer in de zaal zitten: ze moeten allemaal ‘iets’ met data bij hun werk. Maar wat? En hoe?
Laserscanners en gps-toestellen
Tientallen belangstellenden verzamelen zich woensdag 16 november in het kantoor van gebiedsontwikkelaar AM in Utrecht. Hun doel: leren over het gebruik van data bij gebiedsontwikkelingen. Het is vanavond de slotbijeenkomst van het ontwerpend onderzoeksproject ‘Interactielandschap Utrecht’ en de nieuwe gebiedsontwikkeling Papendorp/A12-zone staat centraal. Dit oorspronkelijke werkgebied verschiet de komende jaren van kleur, met onder meer de toevoeging van woningbouw
‘Joram van Otterloo van IMOSS presenteert de bevindingen van het ontwerpend onderzoek’ (bron: Architectuurcentrum AORTA)
Al vroeg tijdens de sessie wordt duidelijk dat de potentie van datagebruik binnen gebiedsontwikkelingen groot is. Nijhuis somt een aantal toepassingen op: met een laserscanner die 3D-kopieën van de werkelijkheid maakt, zijn nieuwe data te vergaren. En door toeristen een GPS-toestel mee te geven, kan gemonitord worden hoe mensen zich door een plek heen navigeren.
We kunnen data verzamelen en toegankelijk maken. Of ermee ontwerpen, het begrip van waarneming, waardering en gedrag vergroten. Data lenen zich voor experimenten, simulaties, visualisaties. Kortom: de mogelijkheden zijn eindeloos, laat de wetenschap zien.
Vertraagde stad
Maar hoe dat er in de praktijk uitziet, is een tweede. Daarom ging een door architectuurcentrum AORTA geïnitieerd team van ontwerpers en experts aan de slag met het ontwerpend onderzoek ‘Interactielandschap Utrecht’. Zij onderzochten hoe verschillende datasets kunnen leiden tot nieuwe perspectieven op de ontwerpopgave. Ze namen daarbij één ambitie binnen de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU) als uitgangspunt: Utrecht als vertraagde stad.
De keuze voor die ambitie wordt toegelicht op de website van AORTA: "Het is interessant omdat het [de vertraagde stad, red.] qua uitwerking in contradictie lijkt te zijn met andere thema’s zoals de verdichtingsopgave, de ‘tien-minutenstad’ en de nadruk op mobiliteit. De vertraagde stad betekent de nadruk op loop, en fietsverkeer in plaats van de auto."
Om de druk op de binnenstad te beperken, wil de gemeente Utrecht nieuwe centra ontwikkelen op andere plekken in de stad, zogeheten knooppunten. Een knooppunt is een plek waar openbaar vervoer en wegen bij elkaar komen en waar woningen, kantoorruimte en voorzieningen een plek kunnen krijgen. Papendorp, net aan de westkant van het Amsterdam-Rijnkanaal, is aangemerkt als een van die nieuwe knooppunten. Kan Papendorp als beoogd knooppunt de gecombineerde ambitie van tien-minutenstad én vertraagde stad waarmaken?
De waarde van data
De experts proberen die vraag met behulp van data te beantwoorden. “Als je het hebt over de langzame stad, gaat het over wandelnetwerken, prullenbakken, bankjes, of juist het ontbreken daarvan”, vertelt Joram van Otterloo. Hij is partner en stedenbouwkundige bij Imoss, ontwerp- en adviesbureau voor stedenbouw, landschap en buitenruimte. Dat soort datasets is heel belangrijk voor gebiedsontwikkelingen, denkt hij. “Je kan dan wel wandelen, maar als je niet kan zitten, sluit je groepen uit.” De ontwerpers verzamelden nog veel meer datasets: bijvoorbeeld over de nabijheid van voorzieningen, de bereikbaarheid en de groendichtheid.
Daarbij plaatsen ze wel een belangrijke kanttekening. Data zijn soms wel beschikbaar, maar het is belangrijk om goed na te denken over de waarde die je eraan hecht. “De wandelpaden zijn dan bijvoorbeeld wel aangegeven, maar wat is de kwaliteit ervan?” aldus Van Otterloo.
Data niet heilig
De volgende opgave is dan: hoe moeten we die data interpreteren? Dat deden de ontwerpers bijvoorbeeld door verschillende datasets over elkaar te leggen, wat interessante resultaten opleverde. Zo ontdekten ze dat de gebieden waar het meest gesport wordt ook de gebieden zijn met de minste sportvoorzieningen. Ook combineerden Van Otterloo en zijn collega’s datasets over loopafstanden en voorzieningen in de buurt van Papendorp om antwoord te vinden op de vraag: hoeveel daarvan bevinden zich binnen een afstand van tien minuten wandelen? Moet dat aanbod worden aangevuld?
‘In gesprek over het gebruik van data in gebiedsontwikkeling.’ door Niels Huizinga (bron: Architectuurcentrum AORTA)
Data kunnen ook gebruikt worden om beleid mee te (her)formuleren. Zo kunnen de datasets helpen de ambities van de gemeentelijke RSU aan te scherpen. Bijvoorbeeld het concept van Papendorp als nieuw knooppunt wordt hierdoor hergedefinieerd. Zo ontdekten de ontwerpers dat Papendorp misschien wel niet als stedelijk knooppunt aangemerkt moet worden, maar juist als plek van rust en ontspanning middenin de stad. Tot die conclusie kwamen de onderzoekers door verschillende datasets over elkaar heen te leggen.
Tien minutenstad
Ook werden de ambities van de RSU met datasets getoetst. Bas Horsting, architect en eigenaar van adviesbureau BASTA Urbanism, vertelt dat er bijvoorbeeld getoetst is hoe haalbaar de tien-minutenstad is voor verschillende bevolkingsgroepen: “We beloven dat alle faciliteiten bereikbaar zijn, maar wat betekenen tien minuten nu precies? Voor een fitte twintiger op een e-bike is dat anders dan voor iemand met een beperkte mobiliteit. Dan kom je in twintig minuten Papendorp echt niet uit.”
Horsting en Van Otterloo hebben vier belangrijke lessen getrokken uit hun onderzoek. Ten eerste moeten we datagedreven werk niet heilig verklaren. Werken met data geeft geen garantie voor een absolute waarheid en je moet er niet van verwachten dat je er dingen ontegenzeggelijk mee kunt beargumenteren, vertelt Horsting.
Ook zijn data zelden objectief. Ontwikkelaars en ontwerpers moeten zich ervan bewust zijn welke data ze wel én niet gebruiken of onderzoeken in hun concept. Gebruik bovendien de aanwezige vakkennis en intuïtie altijd om slimme combinaties te maken met data. Tot slot adviseren ze: integreer data in het hele ontwerpproces, van de analyse tot het toetsen van het ontwerp. Horsting: “Data biedt die kansen en ik denk dat we dat hebben aangetoond in het ontwerpend onderzoek.” Niet alleen bij het ontwerp, maar ook juist in de analyse-fase en bij de toetsing van het ontwerp kan de inzet data veel nut hebben.
Maximaal verdichten
Er volgen die avond meer voorbeelden van het gebruik van data in de praktijk van gebiedsontwikkeling. Zo werd het ontwerp van het Smakkelaarspark in Utrecht ook gestuurd door data. De ontwikkelaars gebruikten bij het ontwerp een digitale tool die binnen de randvoorwaarden van het project honderden mogelijke ontwerpen genereerde.
Dergelijke computergestuurde modellen kunnen ook gebruikt worden om binnen bestaande wet- en regelgeving de ruimte maximaal te benutten. Om de wooncrisis het hoofd te bieden, bijvoorbeeld. Architect Sanne van den Burgh legt uit hoe er binnen de hoogbouwvisie van Rotterdam toch maximaal verdicht kan worden.
Betekenisvolle plekken
Namelijk door de stad te behandelen als een berg met blokjes. Door rekening te houden met hoeveel schaduw er in bepaalde ‘sunspots’ mag zijn, kan een computermodel de exacte hoeveelheid extra blokjes berekenen die bovenop de bestaande kavels gebouwd kan worden.
De avond levert zo een bak inspiratie op voor gebiedsontwikkelaars om mee aan de slag te kunnen. Nijhuis sluit de avond af met een kritische noot. Want zolang we maar de juiste data hebben, lijkt het misschien alsof ieder gebouw door computers gemaakt kan worden, “maar levert dat ook betekenisvolle plekken op waar mensen herinneringen aan hebben later?” Zo blijkt vanavond wederom: data vormen een onderbenut en mooi middel, maar gebiedsontwikkeling blijft toch ook mensenwerk.
Lees ook het essay 'Does the computer have a better idea? Over de potentiële rol van digitale technologie en data in ruimtelijke planvorming en ontwerp' dat Steffen Nijhuis voor Architectuurcenrtum Aorta schreef.
Cover: ‘Interactielandschap IMOSS’ door ontwerpteam van IMOSS, BASTA urbanism en Sweco (bron: Architectuurcentrum AORTA)