Aula Technische Universiteit Delft door Frank Cornelissen (bron: Shutterstock)

Waarom wetenschap en praktijk in gebiedsontwikkeling uit elkaar gegroeid zijn en aan hun relatie moeten werken

9 september 2021

7 minuten

Opinie Koen Raats, expert gebiedsontwikkeling én gepromoveerd in de planologie, constateert tot zijn teleurstelling dat de afstand tussen wetenschap en praktijk nog nooit zo groot is geweest. Hij ziet daarvoor vier redenen en roept op om de relatie tussen beide domeinen te versterken. “De wetenschap kan een belangrijke bijdrage leveren om vanuit vernieuwende paradigma’s de bestaande problemen te begrijpen en op te lossen.”

De afstand tussen wetenschap en praktijk in de ruimtelijke ordening is nog nooit zo groot geweest. En dat is jammer omdat de ingewikkelde ruimtelijke opgaven in Nederland schreeuwen om reflectie, slimme oplossingen en alternatieve perspectieven. De oorzaken – ik zie er vier – liggen zowel in het werkveld van de ruimtelijke ordening, als in de academische wereld.

1.De wetenschap wordt afgerekend op publiceren

De afgelopen decennia heeft zich een prestatiecultuur ontwikkeld op universiteiten, waarbij onderzoekers worden afgerekend op publiceren in wetenschappelijk erkende tijdschriften. De artikelen worden geschreven in het Engels en worden veelal gepubliceerd op platforms die alleen kunnen worden gelezen met dure licenties. Hierdoor is het vaak niet mogelijk voor professionals in de praktijk toegang te krijgen tot deze kennis. Bovendien is het voor praktijkprofessionals een drempel om wetenschappelijk Engels te lezen voor kennisvergaring.

De daadwerkelijke implementatie van wetenschappelijke inzichten in de praktijk ontbreekt vrijwel altijd

De publicatiedruk heeft ook te maken met de financiering van wetenschappelijk onderzoek en de wijze waarop contracten worden aangeboden. Vaste contracten op universiteiten zijn zeer gewild, maar komen zelden vacant. Dit betekent dat onderzoekers de verantwoordelijk voelen om zelf financiering te organiseren voor hun onderzoek en zich op deze manier van een aanstelling te verzekeren. Om financiering te krijgen richten onderzoekers zich tot Europese subsidies en fondsen van de Rijksoverheid (NWO). De kans dat een onderzoeksvoorstel leidt tot geld voor onderzoek is gering, maar is groter als de indiener al eerder succesvol heeft gepubliceerd. De publicatiedruk en de daarmee samenhangende financiering is een belangrijke reden dat onderzoekers zeer gefocust zijn op de eigen, wetenschappelijke (internationale) gemeenschap en een prikkel voelen voor snel en veel publiceren.

Echter, het moet gezegd, vanuit de financieringsverstrekkers wordt al enkele jaren actief ingezet op kennisdeling na wetenschappelijk onderzoek: de zogenoemde disseminatie. Mijn oordeel is dat vaak weinig energie wordt gestoken in disseminatie. Het is letterlijk het sluitstuk voor de onderzoekers. Het blijft vaak bij het organiseren van een symposium waarbij de opkomst vanuit de praktijk minimaal is, of er wordt een samenvattend artikel gepubliceerd in – de overigens waardevolle – vakbladen als Rooilijn en Agora Magazine. De daadwerkelijke implementatie van wetenschappelijke inzichten in de praktijk ontbreekt vrijwel altijd.

Teleport in Sloterdijk, Amsterdam door Erik Laan (bron: Shutterstock)

‘Teleport in Sloterdijk, Amsterdam’ door Erik Laan (bron: Shutterstock)


2.De relatie tussen ministeries en universiteiten is verslechterd

In de decennia voor en rond de eeuwwisseling, toen Nederland nog een ministerie van VROM had, beschikten de meeste professoren aan de universiteiten in Nederland over goede contacten met Den Haag. De beleidsmakers op de ministeries legden regelmatig hun oor te luister bij de onafhankelijke professoren om zo hun beleid te actualiseren. Echter, de ruimtelijke ordening is vrijwel geheel verdwenen op ministerieel niveau vanwege decentralisaties. De beleidsvorming op ministerieel niveau had een bepaald abstractieniveau waarop academici goed konden aanhaken en adviseren. Met het opheffen van het ministerie van VROM in 2010 verdween dit strategische abstractieniveau en is deze waardevolle wisselwerking voor een groot deel verdwenen. De wisselwerking tussen praktijk en wetenschap op ministerieel niveau is de laatste decennia ook afgekalfd omdat professoren en academische staf op universiteiten steeds vaker niet-Nederlands zijn. De academici zijn zeer goed onderlegd op hun (internationale) wetenschappelijke gebied, maar kennen niet altijd de actuele beleidspraktijk van Nederland.

3.De praktijk financiert steeds minder wetenschappelijk onderzoek

Naast onderzoeksfinanciering uit Europese of Nederlandse fondsen is het mogelijk om middelen van de universiteit zelf aan te wenden of vanuit externe partijen geld te organiseren. Deze geldpotjes, en zeker de eigen middelen, zijn in ieder geval voor de onderzoeksgebieden Sociale Geografie en Planologie steeds leger geraakt. Jaren geleden waren dit nog gebruikelijke manieren van financiering. Het interessante aan financiering uit de praktijk is dat dit leidt tot een prikkel voor onderzoekers om hun waardevolle inzichten te ontsluiten voor het werkveld omdat de financier hier een direct belang bij heeft. De geldschieter(s) volgen het onderzoek in fases, waardoor tijdens het onderzoek bijgestuurd kan worden.

De wisselwerking tussen praktijk en wetenschap op ministerieel niveau is de laatste decennia ook afgekalfd

De laatste jaren is nauwelijks geld vanuit gemeenten, provincies, ministeries of het bedrijfsleven beschikbaar gesteld voor wetenschappelijk onderzoek. Onderzoekers hebben klaarblijkelijk moeite om financiers uit de praktijk te overtuigen wetenschappelijk onderzoek te financieren. Wat hierbij ook een rol speelt is dat academici doorgaans moeite hebben hun opgedane kennis als interessant product terug te geven aan een financierende partij uit de praktijk.

4.De praktijk staat beperkt open voor nieuwe inzichten en reflectie

De praktijk van gebiedsontwikkeling is vluchtig en de ervaring leert dat doorgaans weinig tijd wordt besteed aan reflectie. De druk om snel tot woningbouwontwikkeling in een gebied te komen is politiek gedreven en wordt vaak versterkt door resultaatgerichte projectmanagers die sturen op projectbudgetten, planningen en risico’s. Voor projectmanagers gebiedsontwikkeling is hun project vaak het centrum van de wereld, waarbij effectiviteit en efficiëntie ferm bewaakt worden. Als onderzoekers zich melden vanuit universiteiten is de platte vraag vaak: “wat hebben wij hier aan in ons project?” Dit is een lastige vraag voor onderzoekers omdat de resultaten vooraf niet voorspeld kunnen worden. Soms zijn de uitkomsten van het onderzoek ook niet zo spannend als verwacht en bevestigen ze bijvoorbeeld een patroon van handelen. De onderzoeker moet in zekere zin een bepaald commercieel talent hebben om het belang van zijn onderzoek te benoemen. De genuanceerde, kritische, en analytische wetenschappelijke wereld die op een bepaald abstractieniveau redeneert, wijkt af van de snelle en platte praktijk. Het is een uitdaging om beide werelden bijeen te brengen maar is desondanks gewenst.

Werninkterrein Leiden door Erik Zachte (bron: Wikimedia Commons)

‘Werninkterrein Leiden’ door Erik Zachte (bron: Wikimedia Commons)


Er zijn goede voorbeelden van academici die hun (internationale) wetenschappelijke inzichten kraakhelder weten te vertalen naar praktijkgerichte adviezen. Zo geeft Peter Boelhouwer (TU Delft) heldere adviezen over de hypotheekrenteaftrek en benoemt Cody Hochstenbach (UvA) problemen en oplossingen in de volkshuisvesting. De adviezen zijn gebaseerd op uitgebreide analyses van het woningmarktsysteem en zouden moeten leiden tot systematische veranderingen. Toch lukt het niet om deze onafhankelijke wetenschappelijke adviezen in de praktijk te brengen. Als de adviezen in praktijk worden gebracht betekent dit voor gevestigde partijen in de ruimtelijke ontwikkeling een toename van onzekerheid. Terwijl deze partijen gewend zijn hun belangen te beschermen, posities te behouden en risico’s zo veel mogelijk te beperken. Implementatie van deze wetenschappelijke adviezen kan dus betekenen dat politieke wil en lef nodig is om systeemveranderingen door te voeren.

Waarom praktijk de wetenschap nodig heeft, zeker nu

De meest logische plekken in en rondom steden zijn al ontwikkeld. De ontwikkellocaties die nog beschikbaar zijn, zijn vaak niet voor niks nog niet ontwikkeld. Er is op deze locaties vaak sprake van een combinatie van diverse uitdagingen: een slechte bodemkwaliteit, geluidsbelasting, de opgave van de energietransitie of belanghebbenden in de omgeving die jarenlang ontwikkeling succesvol hebben tegenhouden. Het vraagt om creatieve oplossingen, andere benaderingswijzen, en alternatieve ideeën die nog niet eerder zijn geïmplementeerd. De wetenschap kan een belangrijke bijdrage leveren om vanuit vernieuwende paradigma’s de bestaande problemen te begrijpen en op te lossen. Van onafhankelijke, kritische reflectie en analyse kan geleerd worden, en helpen ingewikkelde problemen op een andere manier te belichten. Wetenschappers hebben toegang tot een grote berg (inter)nationaal onderzoek, waardoor parallellen getrokken kunnen worden met vergelijkbare casussen. Daarnaast, hoeft het allemaal niet ‘nieuw’ en ‘innovatief’ te zijn: ook ‘oude’ inzichten kunnen gekoppeld worden aan hedendaagse problemen. De praktijk kan profiteren van wetenschappers die de tijd en moeite nemen zich te verdiepen in vergelijkbare casussen, en te speurneuzen in al opgedane kennis.

Voor projectmanagers gebiedsontwikkeling is hun project vaak het centrum van de wereld

Kortom, de wetenschap heeft wat te bieden in het werkveld van de ruimtelijke ordening, gebiedsontwikkeling en het ruimtelijk beleid. Het vraagt veranderingen in beide werelden, die allebei hun geheel eigen cultuur en systeem kennen. De onderzoeker en de praktijkprofessional zullen allebei moeite moeten doen om elkaar (weer) te vinden en te verstaan. De onderzoeker zal ondanks de prikkels in het academisch systeem wat minder nadruk moeten leggen op publiceren en meer op het toegankelijk delen van kennis met praktijkprofessionals. Zichtbaar zijn in de praktijkwereld en tijd maken voor vele kopjes koffie met planologen, stadsmakers en projectontwikkelaars hoort daarbij. En de professionals in de praktijk zullen in de vluchtige praktijk met de nodige tijdsdruk, zichzelf wat meer tijd moeten gunnen voor reflectie, grondige analyse, onafhankelijke kritiek en het lef om zaken op basis daarvan daadwerkelijk anders te doen.


Cover: ‘Aula Technische Universiteit Delft’ door Frank Cornelissen (bron: Shutterstock)

Wilt u reageren op dit artikel of een gastbijdrage voor Gebiedsontwikkeling.nu schrijven over een ander onderwerp? Bekijk dan hier de mogelijkheden.


Koen Raats door Koen Raats (bron: LinkedIn)

Door Koen Raats

Gepromoveerd in planologie, eigenaar van Bureau Raats en is als gastdocent verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.


Meest recent

GO weekoverzicht 25 april 2024 door Gebiedsontwikkeling.nu (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

Dit was de week van de complete buurt

Dit was een week op Gebiedsontwikkeling.nu waarin de complete stadsbuurt centraal stond. Van de transformatie van het Utrechtse Wisselspoor via het naoorlogse stadsdeel Breda Noord naar de verdichting in het Haagse Bezuidenhout.

Weekoverzicht

25 april 2024

Zonnepanelen op het dak van een gebouw door Richie Quintyne NVEST (bron: shutterstock)

Duurzame energie in de regio, een passend ontwerp begint bij de goede vraagstelling

In de eerste ronde Regionale Energiestrategieën ging het ook over ruimtelijke kwaliteit. Hoe landen ingrepen in de energie-infrastructuur in onze omgeving? PBL en Royal HaskoningDHV plozen de plannen door en formuleren lessen & tips.

Uitgelicht
Onderzoek

25 april 2024

sportcampus Zuiderpark, Den Haag door Menno van der Haven (bron: shutterstock)

Wat is goed in de ruimtelijke ordening?

De vraag ‘wat is een goede ruimtelijke ordening?’ wint aan gewicht nu we als samenleving meer ambities hebben dan er aan ruimte beschikbaar is. Alle reden voor een nadere reflectie, door hoogleraren Marlon Boeve en Co Verdaas.

Uitgelicht
Analyse

24 april 2024