Verslag Deze avond bleek opnieuw dat semantiek, oftewel de betekenis die mensen aan windmolens verbinden, een belangrijke rol speelt in de discussie over de energietransitie. Gert de Roo en Dirk Sijmons wezen daar in een vorig NAi-debat op (Vormgeven aan Energielandschappen, op 20 oktober 2011). Waar het debat aanvankelijk vooral ging over een optimale inpassing van de benodigde duizend windmolens in het Nederlandse landschap, verschoof de focus vervolgens naar de noodzaak om cultuur in stelling te brengen. Wat zijn de belemmeringen voor een grotere maatschappelijke acceptatie van windmolens? Hoe kunnen windmolens aan een plek worden gekoppeld zodat ze een culturele betekenis krijgen? En wat kan de rol van particuliere initiatieven zoals windcoöperaties in de opgave voor windenergie op land zijn? Over deze vragen ging het debat Wind op land, met een relatief klein, maar des te meer betrokken publiek.
Bijeenkomst NAi-lezingenserie over de ruimtelijke vraagstukken van de energietransitie
Beplantingsplan
Wind op land moet gezien worden als tussenstap in de transitie naar een duurzame energievoorziening, in de komende pakweg dertig jaar, stelde Rijksadviseur voor het Landschap Yttje Feddes. Zij nam de opgave voor 6.000 MW aan windenergie op land als uitgangspunt voor haar studie ‘Een choreografie voor 1000 molens’, die vorig jaar verscheen. Zoals de titel aangeeft, zijn er circa duizend windmolens nodig om aan de nationale opgave van 6.000 MW te voldoen. De inpassing daarvan heeft zij opgevat als een klassieke landschapsarchitectonische opgave, een ‘beplantingsplan’. Met gewassen van het formaat Euromast, welteverstaan. Het inzetten van de nieuwste megaturbines noemde Feddes onvermijdelijk: ‘Om de molens rendabel te kunnen exploiteren, moet je uitgaan van de stand van de techniek.’ Hoewel deze windmolens, met een hoogte van meer dan honderd meter, niet meer op de maat van boerderijen en bomen aansluiten, is een ruimtevormende inpassing ervan mogelijk, stelde Feddes. ‘In lijnen geplaatste molens kunnen de Nederlandse ontginningsgeschiedenis benadrukken, bijvoorbeeld langs dammen, dijken en havens.’ Feddes is ervan overtuigd dat deze patronen door mensen herkend worden. Voor sommige provincies geldt de wet van de remmende voorsprong. In deze provincies, waaronder Flevoland, is een ‘opruimactie’ nodig omdat sommige windmolens op de verkeerde plek staan, en een te laag rendement opleveren. Hiermee beoogt de Rijksadviseur het Nimby-effect om te draaien: door een zorgvuldige landschappelijke positionering is het duidelijk waarom de molens op die plaats staan. ‘We moeten er dus ook streng op toezien dat er op andere plekken geen windmolens komen.’ ‘Bent u daarmee tegen het plaatsen van windmolens door particulieren, zoals windcoöperatie De Windvogel?’ werd kritisch gevraagd. Feddes ontkende dat: het streng zijn op het plaatsen van molens gaat om de nationale opgave voor 6 MW aan windenergie. Windmolens van windcoöperaties of kleinere molens van particulieren zijn in aanvulling daarop prima initiatieven.
Windturbine van windcoöperatie De Windvogel Foto: www.windvogel.nl
‘Wind op land - Afbeelding 1’
Architect Pros ten Hove (Arcadis) ging verder in op de ruimtelijke inpassing van windmolens. Hij pleitte ervoor om afscheid te nemen van het denken in ruimtelijke patronen van bovenaf, en om in plaats daarvan vanuit het perspectief te ontwerpen. Omdat het verschil in hoogte tussen molens van bijvoorbeeld zestig en honderd meter niet te zien is, is de invloed van perspectivische vertekening groot. Ten Hove stelde richtlijnen op om een rustig beeld op maaiveldniveau te creëren. Bijvoorbeeld het creëren van een voor- en achtergrond, met daartussen een leeg middengebied, en opstellingen waarbij een regelmatige verkleining van het perspectief optreedt op maaiveldniveau.
Culturele betekenis
Beeldend kunstenaar Hans van Houwelingen vindt dat de discussie over windmolens moet gaan over betekenis geven in plaats van over het ontwikkelen van een model voor de optimale plaatsing. Volgens Van Houwelingen begeeft het landschap zich in een postmoderne fase, maar is de discussie over windmolens nog modernistisch te noemen, vanwege de uniformiteit in vorm, plaatsingslocaties en in het denken erover. ‘Omdat windenergie tot het domein van de stad behoort, moet deze niet uit schaamte worden weggestopt in het landschap’, meent hij. Van Houwelingen deed serieuze en minder serieuze voorstellen om de windmolen betekenis te geven en ‘op een culturele manier aan zijn plek te koppelen’.
Ten Hove kon zich vinden in het breder trekken van de discussie: ‘Is het niet mogelijk om bijvoorbeeld één windmolen per gemeente, of één bij elk tankstation te plaatsen?’ Dat laatste zorgt voor herkenbaarheid en kan bijvoorbeeld worden gecombineerd met oplaadpunten voor elektrische auto’s. ‘Een wind-wind situatie!’ reageerde Van Houwelingen. Tegen gespreide plaatsing bestaat echter grote weerstand, vanwege het gevaar van verrommeling van het landschap. Volgens Ten Hove is het juist de concentratie die voor verrommeling zorgt: ‘Niet die ene Euromast verstoort het beeld, maar een groepje ervan bij elkaar.’
Dick van Elk, directeur van windcoöperatie De Windvogel, vindt dat het uitganspunt niet zozeer het mooi inpassen van windmolens moet zijn, maar de urgente maatschappelijke opgave van de energietransitie. ‘Je moét kiezen’, benadrukt hij, ‘wil je een windmolen of een kerncentrale in je achtertuin?’ Het ontwerpen aan energie ziet Van Elk als een fundamenteel onderdeel van architectuur. Een in het publiek aanwezige architect pleitte ervoor om deze koppeling van duurzame energie aan architectuur letterlijk te nemen. Hij was stellig van mening dat een duurzame energievoorziening niet in het landschap, maar lokaal (op gebouwniveau) dient te worden ingepast, dichter gekoppeld aan de vraag. ‘Het is mogelijk om op efficiënte wijze op lokaal niveau in de energievraag te voorzien. We moeten er niet het landschap aan opofferen.’
Jaap Warners, voorzitter van de Nederlandse Wind Energie Associatie, betoogde dat het onvermijdelijk is dat duurzame energieopwekking zijn sporen nalaat in het landschap, zoals ook Gert de Roo aangaf bij een vorig NAi-debat over nieuwe energielandschappen. Net als Van Elk stelde Warners dat niet ruimte het probleem is, maar een gebrek aan gevoel van noodzaak: ‘Er is onvoldoende bestuurlijk doorzettingsvermogen, waardoor de implementatie van regionale windplannen vooralsnog minder ver is gekomen dan was beoogd.’ Met de opmerking van Gerrie Fenten (IenM), dat het in het dichtbevolkte Nederland lastig is om ruimte te vinden voor windmolens, was hij het dan ook oneens. ‘Als er meer ruimte komt in denken over wind op land, zal er ook fysieke ruimte voor worden gevonden,’ viel Van Houwelingen hem bij.
Tijdens dit debat was die ruimte er wel. Zo klonk uit de zaal een tegengeluid van het veel gehoorde protest dat het landschap aan windmolens wordt opgeofferd: ‘Windmolens zijn de redding van het vlakke Nederlandse landschap!’ vond een deelneemster die heimwee had naar de bergen van haar geboorteland. ‘Ze passen in een landschap dat voor een groot deel door mensen is gemaakt.’
Donderdag 8 december 2011 | NAi, Rotterdam
De deelnemers aan dit debat waren:
• Gerrie Fenten (programmamanager windenergie op land voor het Ministerie van Infrastructuur & Milieu);
• Yttje Feddes (Rijksadviseur voor het Landschap en landschapsarchitect en partner bij Feddes/Olthof landschapsarchitecten);
• Pros ten Hove (architect bij Arcadis en betrokken bij o.a. het windplan van de Wieringermeer);
• Jaap Warners (Voorzitter van de Nederlandse Wind Energie Associatie);
• Hans van Houwelingen (beeldend kunstenaar);
• Dick van Elk (voorzitter van de windcoöperatie De Windvogel)
Cover: ‘Wind op land - Afbeelding 1’