Verslag Ook het afgelopen SKG Jaarcongres waren er weer twee rondes met kennissessies. De thema’s varieerden van de aanpak van transformatiegebieden tot en met het leren in en van gebiedsontwikkeling. Het SKG Team en de redactie van Gebiedsontwikkeling.nu brengen verslag uit in twee delen, dit is deel twee.
G: Corporaties in GO
Met de huidige ruimtelijke en maatschappelijke uitdagingen die binnen de praktijk van gebiedsontwikkeling samenkomen, wordt logischerwijs ook opnieuw gekeken naar de rol van corporaties. Op initiatief van Aedes is in samenwerking met de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) en de TU Delft een instrument ontwikkeld dat corporaties ondersteunt bij het verkrijgen van zelfinzicht rondom hun rol in gebiedsontwikkeling. Dit gebeurde tijdens een participatief traject met verschillende corporaties, waar waardevolle lessen en inzichten werden verzameld. Het instrument maakt individuele en organisatorische competenties inzichtelijk en helpt bij gesprekken tussen gebiedspartners aan het begin van het proces.
Tijdens de sessie werd het instrument gepresenteerd door hoogleraar Housing Management Vincent Gruis (TU Delft) en promovendus Reann Kersenhout. Daarnaast stond de vraag centraal hoe corporaties ook de juiste samenwerkingen met bijvoorbeeld ontwikkelaars kunnen aangaan en hoe de competenties van de verschillende spelers goed op elkaar kunnen worden afgestemd.
Kersenhout lichtte toe hoe het instrument tot stand is gekomen. Zij legde uit dat er tijdens de eerste fase van het onderzoek een duidelijke sturingsvraag naar voren kwam. Bij de twaalf corporaties die meewerkten aan het onderzoek werd getoetst hoe zij zich profileren in gebiedsontwikkelingen. Daar kwam geen eenduidig patroon uit naar voren, maar wat volgens Kersenhout wel duidelijk uit die analyse bleek, is dat er een kloof was tussen de huidige rol en de gewenste rol in dit soort processen. In dit artikel is meer te lezen over het model.

‘Sessie Corporaties in GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Gruis benadrukte daarna hoe waardevol het is geweest dat het onderzoek heeft plaatsgevonden samen met de corporaties. Zo werd het instrument ook een middel om verbinding te creëren met andere partners in gebiedsontwikkelingen, zoals gemeenten en ontwikkelaars. In gesprek met Rosalie de Boer, ontwikkelingsmanager sociaal fysieke aanpak bij Synchroon, werd duidelijk hoe de waarde van het model in de praktijk verder geconcretiseerd kan worden.
De ontwikkelaar heeft samen met de gemeente Rotterdam en woningcorporatie Havensteder in de wijk Lombardijen een Toekomstperspectief 2040 voor de wijk opgesteld. De Boer legde uit hoe Synchroon als ontwikkelaar de samenwerking met de corporatie is aangegaan: “Normaal lees je de regels eerst als je aan een spel begint. Wij zijn gewoon aan het spel begonnen. Dit instrument is heel handig om te kijken: wat kunnen wij in dit proces nog verbeteren.”
Job Borggreve van Aedes legde uit dat hij sinds een jaar of twee vanuit corporaties veel terug hoort dat zij de samenwerking met partners weer aan willen gaan. “Zij zeggen: wij hebben elkaar gewoon nodig om aan die woningvraag te kunnen voldoen.” De zes groeperingen van competenties voor woningcorporaties uit het model voor zelfsturing helpen corporaties om vorm te geven aan die samenwerking.

‘Sessie Corporaties in GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Niraj Sewraj van BPD wees op het belang van de aanwezigheid van al die partijen in zo’n gebiedsontwikkelingsproces. “Dat zo’n diverse verzameling van partijen elkaar weet te vinden, is heel waardevol. In die samenwerkingen zit veel lerend vermogen. Het mooie aan deze sessie vind ik de combinatie van theorie en praktijk. Aan de ene kant de theorie van het instrument. Aan de andere kant de no guts, no glory ervaring van Synchroon uit Rotterdam.”
H: Participatie in GO
Met de nieuwe Omgevingswet zijn gemeenten verplicht om een participatieverordening op te stellen en daarmee in kaart te brengen hoe zij de omgeving betrekken bij hun gebiedsontwikkelingen. Maar hoe deze participatie precies vorm krijgt, is niet in beton gegoten. Tijdens de deelsessie ‘participatie en gebiedsontwikkeling’ boog een groep professionals vanuit de private ontwikkelsector, overheid, maatschappelijk veld en onderzoek zich in een panel over de vraag: hoe zorgen we voor een constructieve dialoog tussen de verschillende stakeholders?
Al aan het begin van de sessie werd duidelijk dat participatie draait om het onderhouden van relaties. In plaats van incidenteel, per project, de stem van bewoners op te vragen, werd participatie in het panel geschetst als een vorm van collective governance: een doorlopend proces waarin publieke, private en maatschappelijke partijen gezamenlijke doelen bereiken, waarin ruimte is voor reflectie en evaluatie.
Daarbij zijn vertrouwen en transparantie van belang. Volgens Siobhan Burger, programmamanager Sociale Impact bij Dura Vermeer, hebben professionals niet altijd de kennis en de tools om te weten wat er speelt in de leefwereld van de bewoner. Professionals zullen dit open moeten durven communiceren naar de bewoner toe door toe te geven: “Ik weet niet wat jullie behoeftes zijn,” aldus Burger. Ook Angelo Bromet, oprichter van Prospect Eleven, benadrukt het belang van een transparant proces waarbij de overheid of ontwikkelaar duidelijk kan communiceren naar de bewoner of maatschappelijke organisatie wat wel en niet mogelijk is in de gebiedsontwikkeling, om te voorkomen dat er valse verwachtingen worden geschept.
Voorbij de relaties en verwachtingsmanagement, is het belangrijk om lokale kennis te benutten. Volgens Jip Pijs, creatief strateeg bij Kickstad, is het voor de professional belangrijk om in de opbouw van relaties gebruik te maken van lokale assets: de kennis en connecties van de wijkagenten, opbouwwerkers of wijkbeheerders die de professional in een korte tijd veel kunnen leren over de buurt. Deze partijen hebben vaak jarenlange kennis van wat er speelt, iets wat met een kortdurend participatietraject niet opgebouwd kan worden. Bovendien voorkomt de professional op deze manier dat alleen de input en kennis van prominente, praatgrage bewoners in de buurt, of de ‘bewoners plus’ zoals Bromet ze noemt, tijdens bijeenkomsten aan bod komen en de kennis van de unusual suspects wordt vergeten.

‘Sessie Participatie in GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Participatie is dus niet een gegeven, maar moet worden opgebouwd. Voor elke buurt is het proces anders, zegt ook Christiaan Oud, programmamanager bereikbaarheid bij de Provincie Zuid-Holland. Een participatieverordening helpt gemeenten op weg om participatie in haar ontwikkelingen te borgen, maar in de praktijk blijft het volgens hem maatwerk en de vorm van participatie zal per buurt onderzocht moeten worden. Dit kan ook betekenen, zoals Lucas Vroom, projectmanager bij de gemeente Rotterdam, aangeeft: soms kan gekozen worden niet te participeren. Volgens hem willen bewoners niet altijd tot in de details meedenken, maar ligt hun behoefte vooral bij een veilige en leefbare buurt, iets waar de ontwikkelende partijen mee aan de slag moeten.
Zowel de sprekers als de zaal benadrukten dat participatie een middel zou moeten zijn voor leefbaarheid en eigenaarschap in de buurt, en niet een doel op zich. Waar participatie voor professionals nu nog soms als een verplichting op zichzelf wordt gezien – of een vorm van ‘afvinkparticipatie’ – moet de professional het contact met de bewoner juist als een waardevolle voorwaarde zien om kwaliteit te leveren.
Wat zijn de tips voor de professional? Volgens Bromet kunnen professionals beter geen participatiebureaus inhuren en zo de verantwoordelijkheid bij een externe partij leggen. Daarentegen zouden gemeenten of ontwikkelaars beter zelf kunnen investeren in sterke relaties om beter te begrijpen waar de bewoner mee zit. Of zoals Burger het verwoordt: “Ga eens een kop koffie drinken met iemand die anders is dan jij. Snap wat een ander beweegt en stap even uit je comfortzone.”
I: Klimaatadaptatie & GO
Hoe maken we Nederlandse delta klimaatbestendig en welke rol moeten investeerders, verzekeraars en gemeenten daarbij pakken? Deze deelsessie vond plaats onder de vlag van het Red&Blue-onderzoeksprogramma, waarin genoemde partijen samenwerken. TU Delft-onderzoeker Zac Taylor leidde in, een panel bevraagd door hoogleraar Co Verdaas reageerde en vulde aan.
Bij de investeerders is een eerste vraag hoe zij willen komen tot vormen van standaardisatie waar het gaat om de relatie tussen vastgoed en klimaatverandering. Taylor constateerde dat er nu meerdere platforms en instrumenten in ontwikkeling zijn, een bundeling tot één portal zou aanbevelingswaardig zijn. Daaruit volgt een discussie over de te hanteren schaalniveaus. Die van het gebouw lijkt te beperkt, eerder liggen stad en zelfs regio voor de hand. Ook het uitdrukken in geld van klimaateffecten is nog wel een opgave, aldus Taylor. Hij is benieuwd naar het toekomstig gedrag van investeerders in high-risk areas: blijven ze daar en doen ze mee in de adaptatie of trekken ze weg (zoals in Florida gebeurt)?

‘Sessie Klimaatadaptatie & GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Maar er zijn meer partijen die invloed hebben in dit dossier. Taylor wees op de verzekeraars, die bepalen of consumenten tegen een normale prijs hun bezit kunnen verzekeren. “In de VS worden in risicogebieden al gevallen gemeld dat mensen voor een hypotheek van 400.00 dollar een jaarpremie van 15.000 dollar moeten betalen.” Daarnaast zijn er de gemeenten, die moeten afwegen of ze een leidende c.q. coördinerende rol moeten pakken – of dat ze lijdzaam gaan toezien.
Dat toezien is in ieder geval niet de filosofie van Altera Vastgoed, zo maakte ESG-teamleider Rudy Verstappen duidelijk. Klimaat is een van de vier pijlers in de strategie van deze belegger en dat wordt uitgewerkt met concrete instrumenten zoals het Framework Adaptive Buildings (Dutch Green Building Council) en de Klimaateffectatlas. “Bij aantoonbare risico’s in een gebied kiezen wij voor een aanpak van ons eigen bezit, met mitigerende maatregelen. Vertrekken is in onze visie niet aan de orde, hooguit zou dat kunnen voorkomen bij verdergaande zeespiegelstijging. De rest van de risico’s op dit moment goed te managen.”
Ook aan de kant van de verzekeraars wordt er nagedacht over de toekomst. Gijs Kloek geeft dat vorm bij Achmea maar is ook onder meer actief bij de Werkgroep Klimaatadaptatie van het Platform voor Duurzame Financiering. “De verzekeraars trekken zich niet terug, integendeel. Risico’s als overstromingen en lokale buien worden juist expliciet opgenomen in de verzekeringsvoorwaarden. Mogelijk dat er ook één loket gaat worden opgetuigd voor mensen die op dit gebied schade hebben.” Wanneer de verzekerden zelf ook in actie komen, kan de premiestijging beperkt blijven.”
Dit maakt het vak van gebiedsontwikkeling nog complexer
En tenslotte de steden: de gemeente Rotterdam is onder meer bezig om de oude stadswijken beter voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. De opgave is nú urgent, zo gaf Hanke Haagsma (strategisch adviseur Stadsontwikkeling aan). Aan de hand van de wijk Bloemhof maakte ze duidelijk hoe lastig het is om een gebied met veel particulier woningbezit tot een aanpak met uitvoeringskracht te komen. Meerdere ambities komen samen: verduurzaming, gezondheid, funderingsherstel. “Voor de stad als geheel hebben we tot 2050 hier 18 miljard aan investeringsgelden voor nodig. Samen met de bewoners gaan we hiermee aan de slag; hét antwoord hebben we nog niet gevonden maar in lijn met het programma Rotterdams Weerwoord zetten we in op een brede strategie – zowel de gebouwen als de openbare ruimte. Dit maakt het vak van gebiedsontwikkeling nog complexer.”
J: Prioriteren in GO
We hebben te maken met enorme ruimtelijke opgaven: we willen honderdduizenden woningen bouwen. Terwijl we ieder jaar weer minder opgeleverd krijgen dan we hadden beoogd te realiseren. Daarbovenop komt een stapeling van opgaven op het gebied van mobiliteit, klimaat, energietransitie, circulariteit, ruimte voor werken en recreëren. Hoe gaan we dat doen met beperkte capaciteit, middelen en ruimte? Hoe kunnen we versnellen? Dit is de probleemstelling die Wouter Jan Verheul, universitair docent/onderzoeker bij TU Delft en senior consultant bij Arcadis Gebiedsontwikkeling, schetst aan het begin van de sessie. “Niet alles kan altijd overal en nu meteen. We willen heel veel, maar we moeten ook realistisch blijven. Daarom moeten we prioriteren. En dat betekent wel overwogen keuzes maken welke zaken naar voren en welke maar achteren worden geschoven.”
Koos Seerden, adviseur en projectleider bij Rho Adviseurs, vertelt meer over hoe te prioriteren op basis van het onderzoek dat hij samen met Verheul deed in opdracht van de provincie Gelderland. Ook hij benoemt dat het probleem vaak zit aan de voorkant: niet (volledig) een gezamenlijk hoofddoel hebben, waardoor ieders beleidswensenlijstje steeds weer terugkomt in de loop van een projectinitiatief. Hij benoemt dat veel initiatieven niet verder komen dan goede bedoelingen en dat bij het toetsen van een initiatief er vaak niet wordt getoetst of de belangen (gemeente en initiatiefnemer) wel genoeg overheen komen. Seerden stelt de vraag: “Ga je genoeg samen voor één doel om elkaar dingen te gunnen?”
Om beter te kunnen prioriteren is het volgens Seerden belangrijk om te kijken naar waarom we dingen willen. Is het een wettelijke eis waar je niet onderuit kunt, of een beleidseis van de gemeente? Of zit een ‘eis’ vooral in iemands hoofd. Seerden benoemt dat we niet overal een 10 voor kunnen halen en het daarom belangrijk is om te bepalen wat de nice to haves (beleidswensen) en wat de must haves (wettelijke eisen) zijn. Wanneer dit duidelijk is kan je daarna over de aanvullende nice to haves keuzes maken door te zoeken naar wat Verheul meervoudige waardecreatie noemt: het combineren van functies en waarden, denk aan sociale functies en financiële waarden (het verdienmodel). Als je een gezamenlijk doel hebt, kan gezocht worden naar ingrepen die op meerdere vlakken waarde creëren. Hiervoor is vertrouwen nodig en moeten we elkaar dingen gunnen.

‘Sessie Prioriteren in GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Dat meervoudige waardecreatie deel van de oplossing is, benadrukt ook Annius Hoornstra. Hij is de afgelopen jaren betrokken geweest bij diverse versnellingstafels waarbij parallel werd gewerkt aan onder meer rekenen, tekenen, vergunningen en inspraak. Hoornstra stelt voor om van klassieke grondexploitatie naar een meer toekomstgericht systeem te gaan. En maak het gesprek dan ook financieel: zit er achter een bepaalde waarde en ambities echt geld, wat ingezet kan worden voor andere ingrepen die de waarde van het project nog meer kunnen vergroten? Dit is ook omschreven in het rapport Samen Slim. Soms kan een bepaalde investering in een gebied voor een andere partij geld besparen en zijn deze mogelijk bereid om daarom financieel bij te dragen aan de investering.
Dit kan volgens Hoornstra in drie stappen. Eerst moeten de gekoppelde belangen geïdentificeerd worden die kunnen zorgen voor het rondkrijgen van de businesscase. Hierna komt het moment dat je partijen uitnodigt, dan gaan zij ook mee in de opgave en wordt het opdrachtgeverschap verbreed. Als laatste komt het organiseren van financiering. Hiervoor zijn andere businessmodellen nodig. Verheul vat uiteindelijk de sessie samen in een volgende propositie: om woningbouw te versnellen, kunnen we drie dingen doen: prioriteren, parallelliseren en (slim) combineren.
K: Grond voor GO
Hoe zorgen we voor de beschikbaarheid van grond voor gebiedsontwikkeling, zowel voor de gebieden zelf als voor randvoorwaardelijke (nationale) opgaven zoals de energietransitie? Deze vraag staat centraal tijdens de sessie Grond voor gebiedsontwikkeling onder leiding van SKG-directeur Tom Daamen en geldt als startschot van een gezamenlijk onderzoek van de TU Delft, Universiteit Utrecht en Radboud Universiteit Nijmegen.
Het onderzoek moet inzicht geven in de wijze waarop overheden met grondeigendom en grondbeleid sturen op de nodige integratie én uitvoering van samenhangende ruimtelijke opgaven. Wat verwachten partijen in gebiedsontwikkeling van het Rijk? Wat kan of doen de partijen al zelf? Zijn nieuwe (beleids)instrumenten nodig? De sessie op het SKG-jaarcongres was een uitgelezen kans om samen met de deelnemers deze vragen te bespreken.
Marijn Bosman, clusterleider ruimte bij het Ministerie van EZK, opent de sessie inhoudelijk vanuit het sectorale perspectief van de energieopgave. Ze wijst op de uitdagingen rondom grondbeschikbaarheid voor energiefuncties van nationaal belang (die raken aan de energiehoofdstructuur). Een aanzienlijk deel van de grondvraag voor energie komt vanuit haven- en industrieclusters zoals Rotterdam en Terneuzen. Aan de hand van deze clusters illustreert Bosman de omvang van de ruimtevraag voor de energieopgave.
De vraag naar grondbeschikbaarheid voor deze opgave is een ingewikkelde puzzel: naast dat er een grote oppervlakte nodig is, concentreert zich deze vraag op specifieke locaties binnen en direct rond de industriële clusters – waar veelal ook andere ruimtelijke opgaven zich opdringen. We hebben dus niet alleen meer grond nodig voor diverse, maar ook meer regie op het toewijzen van functies waar die het meest logisch zijn. “Zou je dan niet als Rijk integraal grond kunnen inkopen, zodat je sneller kunt schakelen als duidelijk wordt welke functies waar moeten komen?,” suggereert iemand uit de zaal.
De vraag over integrale grondverwerving leidt naar de presentatie van Rik Bauer, plaatsvervangend directeur strategie & digitalisering bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Hij schetst hoe de grondenportefeuille van het Rijk eruitziet en welke rol het RVB daarin speelt. Het RVB beheert een grote portefeuille met agrarische gronden voor het ministerie van VRO en daarnaast gronden in eigendom van Defensie en Rijkswaterstaat. Ook doet het RVB de uitvoering van de Nationale Grondbank van het ministerie van LVVN. Er bestaat dus wél een nationale grondbank, maar deze gronden worden alleen ingezet voor specifieke doelstellingen binnen het programma van LVVN (het voormalig Nationaal Programma Landelijk Gebied) zoals klimaatadaptatie, waterbergingsopgaven en extensivering van de landbouw. Geen gronden voor bijvoorbeeld woningbouw of de energietransitie dus, wat ook een belangrijk punt van discussie is geweest ten tijde van het opzetten van de grondbank.
Het RVB verwerft sinds vorig jaar wel op bescheiden schaal gronden voor de VRO-portefeuille als die geschikt zijn om te dienen als compensatiegronden. Het gaat dan dus om gronden die een alternatief kunnen bieden aan agrariërs als zij moeten wijken voor nationale doelen; die doelen kunnen variëren van nieuwe infra of huisvesting voor Defensie tot woningbouw of natuur. Ook medeoverheden kunnen een beroep doen op deze grond, zolang er maar een nationaal doel mee wordt bereikt. Daarnaast stimuleert het RVB een betere bodemkwaliteit door duurzame pachters te belonen en wordt er meer rekening gehouden met toekomstig beleid bij gronduitgifte. Ook zet het RVB in op duurzame energieopwekking op rijksgronden en denkt het actiever mee over de inzet van gronden, onder andere voor woningbouw en andere nationale doelen.

‘Sessie Grond voor GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Binnen het Rijk leeft de discussie of de nationale grondbank, nu dus gericht op LVVN-doelstellingen, kan worden omgevormd tot – of naast elkaar bestaan met – een ‘integrale grondbank’ waarbij strategisch grond wordt verworven voor een breder scala aan maatschappelijke doelen, waaronder woningbouw (motie Gabriëls, oktober 2024). Daarnaast wordt er gedacht over een Rijksgrondfaciliteit, bedoeld om met name gemeenten te helpen bij het voeren van actief grondbeleid voor woningbouw. Hierbij wordt gemeente eigenaar van de grond maar zorgt het Rijk direct of indirect voor (een deel van) de financiering van de aankoop. De kanttekening is echter dat beide instrumenten nog in de onderzoeks- en discussiefase bevinden. In de loop van 2025 zal hier veel meer duidelijkheid over komen.
Uit de discussie tussen de zaal en de sprekers volgt onder andere een oproep om ook marktpartijen die veel grond bezitten te betrekken bij het vraagstuk van grondbeschikbaarheid. Zij zijn belangrijke spelers op de grondmarkt en kunnen mogelijk bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke doelstellingen in ruil voor gronden elders of andere vormen van compensatie. Ook kwam naar voren dat het wenselijk is om de mogelijkheden tot het vestigen van voorkeursrecht te verruimen. Op de mogelijke invoering van een planbaatheffing of vergelijkbaar instrument reageerden de mensen in de zaal zeer verdeeld. De conclusie van de sessie was echter helder: een strategisch en uitgekiend actief grondbeleid vanuit het Rijk zal de uitvoering van nationale ruimtelijke opgaven én lokale gebiedsontwikkelingen erg ten goede komen.
L: Lerende GO
In een wereld waarin de ruimtelijke ontwikkeling steeds complexer wordt, is het vermogen om te leren en aan te passen essentieel. Binnen de gebiedsontwikkeling speelt kennis een cruciale rol bij het maken van strategische keuzes. Met Fred Schoorl (MCD) als gespreksleider pitchen de vier panelleden Erwin Heurkens (TU Delft), Arie Lengkeek (Era Contour), Arjan Spruijt (Ministerie van IenW) en Gemma Smid-Marsman (gemeente Dordrecht) achtereenvolgend hun visie op het adaptief maken van jezelf en je organisatie door kennis en leren onderdeel te maken van je aanpak en strategie.

‘Sessie Lerende GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Erwin Heurkens, programmaleider van de MCD, werkt aan de voortdurende vernieuwing van deze masteropleiding. Binnen de MCD staat ‘life-long learning’ centraal. In de MCD wordt transdisciplinair geleerd via collectieve praktijkervaringen. Het programma bestaat uit de benodigde ‘sturende vaardigheden’ voor gebiedsontwikkeling verdeeld in: strategische en procesvaardigheden (off-the-job training), specifieke vaardigheden (persoonlijke ontwikkeling, leerdoelen en focusgebieden) en praktische vaardigheden (on-the-job training).
Het contact tussen universiteiten en professionals speelt hierin een sleutelrol, binnen de MCD leert men ook vooral van elkaar. Het doorleren zit in andere vakgebieden al meer ingebakken, maar ‘life-long-learning’ is juist ook voor gebiedsontwikkeling van belang.
Arie Lengkeek (Era Contour), pitcht het leren voor sociale duurzaamheid aan de hand van het ‘terug naar de buurt project’: een onderzoek naar sociale duurzaamheid in vier buurten. De capabilities approach (PhD Céline Janssen) werd hierbij als uitgangspunt toegepast: de focus ligt daarbij niet op het gemiddelde, maar juist op de unieke waarden en behoeften van bewoners. Sociale duurzaamheid in de praktijk brengen staat hier centraal, waarbij niet alleen door onderzoekers werd geleerd, maar ook door verschillende afdelingen binnen Era Contour en bewoners zelf. Leren als gemeenschap werd als kernprincipe genoemd. Creëer vertrouwen door het (leer)proces tastbaar te maken met producten en (feest)momenten. De boodschap: wees niet bang om keuzes te maken en ga praktisch aan de slag met opgedane verhalen en inzichten.
Arjan Spruijt, projectmanager datagestuurde gebiedsontwikkeling, stelt dat het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een ‘pdf-pakhuis’ is: er is veel informatie, maar hoe vind je de juiste? Door die data handig over elkaar te leggen kan op overzichtelijke wijze informatie en inzicht worden verkregen in gebiedsontwikkeling. Bij de gebiedsontwikkeling van de Stadsas in Dordrecht wordt hier momenteel al mee geëxperimenteerd.

‘Sessie Lerende GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)
Een bewuste leerstrategie is hierbij cruciaal: dicht bij de praktijk blijven en koppelingen maken met bestaande kennisbronnen, zoals CBS-data en buurttevredenheidsonderzoeken. De data is niet heilig, maar wel een heel handig hulpmiddel waarmee we kunnen leren van de beschikbare data in een gebiedsontwikkeling of van gegevens uit eerdere ontwikkelingen.
Gemma Smid-Marsman, domeindirecteur en ambtelijk opdrachtgever in Dordrecht, stelt dat leren binnen een kleinere gemeente een uitdaging is, vooral van en binnen complexe gebiedsontwikkelingen zoals de Stadsas Dordrecht. Het toepassen van datagestuurde gebiedsontwikkeling (met medewerking van Min. I&W) binnen deze G40 gemeente kan dus uitkomst bieden, maar voor innoveren is ook vertrouwen voor nodig. Wees daarbij eerlijk over wat het kost aan tijd, capaciteit en geld. Daarnaast vereist innovatie ook durf, het kan dus ook mislukken.
Leren gebeurt niet alleen op individueel niveau, maar ook op team- en organisatieniveau. Een belangrijke les die Gemma meegeeft is dat het niet alleen om medewerkers gaat, maar ook om organisaties als geheel. Dit vraagt om borging van kennis en een duidelijke focus op de opbrengsten van samenwerking. De conclusie van de sessie: Leren is niet makkelijk en gaat gepaard met struikelen, maar het draagt onwijs bij aan innovatie en de gezamenlijke doelen waar we voor staan in gebiedsontwikkeling.
Cover: ‘Sessie Grond voor GO’ door Sander van Wettum (bron: Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling)