Vancouver BC, Canada door marleyPug (bron: Shutterstock)

Architectuur op straatniveau, hoe moeilijk kunnen we het maken

18 oktober 2023

9 minuten

Recensie Recensent Jaap Modder nam de inhoud van de nieuwe publicatie ‘Street level architecture’ tot zich. Over hoe wij mensen op straatniveau de gebouwde wereld om ons heen ervaren. De studie is dermate diepgravend, dat het hem in verwarring achterlaat.

Jaren geleden toen ik in Den Haag werkte, kocht ik mijn lunchbroodje altijd aan de prettig chique Denneweg. Ik werd vrolijk van die straat: een paar goede broodjeszaken en eettenten, een boekhandel, een galerie en leuke kledingwinkels. En ja, ook die ijzerhandel die alles in huis had, kleine zijstraatjes met dezelfde mix aan functies. In de zomer stonden veel van de deuren naar de straat open. Jaren daarna begreep ik dat de Denneweg zo ongeveer de beste (winkel)straat van Nederland bleek te zijn. En dat was niet omdat Bill Clinton er ooit, tijdens zijn bezoek aan Nederland, een broodje kocht.

Levendige straten

Nee, de charme van de Haagse Denneweg had alles te maken met de kwaliteit van ‘de stad op ooghoogte’. The city at eye level, dat was het. Gezelligheid op gevelniveau, open entrees, wonen boven winkels, weinig autoverkeer, een niet al te brede weg, een straat voor fietsers en voetgangers. Ziehier de ingrediënten van wat de auteurs van het boek Street Level Architectureinteractive frontages” noemen. Want het is meer dan een gevel die zich naar de straat keert. En ik meld het meteen maar even, namens de auteurs, dat als we levendige straten willen, we dat maar beter niet alleen aan architecten over kunnen laten. Misschien is de titel van het boek in dat opzicht een beetje misleidend.

Geen detail ontgaat hoofdauteur Kickert. Dat gaat wel ten koste van de leesbaarheid

De Denneweg was – ondanks de ijzerwinkel – best wel een beetje high end. Dat gevoel heb ik veel minder als ik door de altijd levendige Rue Mouffetard in Parijs loop, een eeuwenoude straat met een nog rijkere mix, maar van een minder chique allure dan de Denneweg. Hier vinden we onder meer een kleine markt, cafés met terrassen, een supermarkt, restaurants, een boekhandel en een school. Hans Karssenberg, coauteur van dit boek, schrijft in de inleiding dat ‘ademende’ gevels veel tijd nodig hebben om zo’n hoog kwaliteitsniveau te bereiken. De vraag is natuurlijk: welke hand stuurt dit aan/moet dit aansturen?

Hoe doe je dat, een interactieve plint maken? Daarvoor biedt dit boek in ieder geval vier diepgravende casestudies, Vancouver, Detroit, Birmingham (UK) en jawel… Den Haag. Eerste indruk als het gaat om die prangende vraag (welke hand?): een ceel aan actoren, profi’s en burgers (wie niet eigenlijk?) maar in ieder geval veel meer dan sec de wereld van ontwerpers.

Uitvoerige conclusies

Hans Karssenberg vat het hele boek samen in een eerste hoofdstuk. Daarna volgen de casestudies waarin heden, verleden en toekomst van de levendige stadstraten (binnensteden) uitvoerig worden beschreven door hoofdauteur Conrad Kickert. Ze worden voorzien van uitvoerige conclusies en indrukwekkende notenapparaten. De wereld van de city on eye level beschreven in “unprecedented detail”, aldus Karssenberg. Dat kun je wel zeggen. Geen detail ontgaat hoofdauteur Kickert. Dat gaat wel ten koste van de leesbaarheid. Het zijn slechts 200 pagina’s maar wel in een klein lettertype in twee kolommen en met honderden noten en een halve bibliotheek aan literatuurverwijzingen. Dit boek is geschreven voor de diepgravende connaisseur.

Denneweg, Den Haag door Steven Lek (bron: Wikimedia Commons)

‘Denneweg, Den Haag’ door Steven Lek (bron: Wikimedia Commons) onder CC BY-SA 4.0, uitsnede van origineel


Voor Amerikanen valt het vak van architect samen met dat stedenbouwers (hoewel die ook wel urban designer worden genoemd). Dat is misschien wel verhelderend omdat ik de indruk heb (uit dit boek) dat het toch vooral stedenbouwers zijn die een belangrijke rol kunnen spelen in de architectuur op straatniveau. Ze worden in ieder geval geacht meer naar het geheel te kijken dan naar de som der delen.

Iedereen draagt schuld

Laat ik beginnen met de Nederlandse specialist, de genoemde Hans Karssenberg. Zijn introductiehoofdstuk (voorzien van 41 noten en drie strekkende meter aan literatuurverwijzingen) vat het boek een beetje voor ons samen. Nou ja, hij kondigt aan wat gaat volgen. Wat moeten we van dit eerste deel onthouden?

In de eerste plaats dat we er nog niet veel over weten. We, dat zijn de mensen die erover gaan. Gebouwen die zich openen naar de stad, daar gaat het om. Daarna wordt het meteen al moeilijk want iedereen krijgt de ‘schuld’ van het gebrek aan openheid, vooral de professionals en de politiek. De auteur meent dat alle profs betrokken bij stedelijke inrichting en vooral ook de burgers de kritische massa moeten maken die zorgt voor “frontages with the right form”. Ah, de goede vorm en met zijn allen. Dit lijkt een beetje op een pleidooi voor de good society, wat dat ook wezen moge. Maar erg duidelijk is het niet. En een recept voor een trefzekere straatinrichting met zo’n beetje de hele stad en alle disciplines? Ik twijfel, maar dit is een misschien een typische boomer-benadering. Wie heeft hier de leiding of moet deze nemen?

Als de lezer op zoek is naar heldere antwoorden dan komt die bedrogen uit

Maar heb geduld, de aankondiging dat die duidelijkheid er komt in de rest van het boek wordt de lezer meteen in het vooruitzicht gesteld. Kickert komt met een serie strategieën na de behandeling van de casestudies, zo wordt ons gemeld.

Waarom lukt het intussen niet met die openheid van gebouwen en een betere interactie tussen het publieke en private domein? Antwoord: iedereen doet een onderdeeltje maar het geheel blijft buiten beeld. Klinkt plausibel. Het ‘open en ademende gebouw’ valt in een interdisciplinair gat. Karssenberg benadrukt overigens dat de meerderheid van stedelijke gevels niet bestaat uit winkelpuien en kantoren maar uit residentiële (woon) functies.

De open stad

Wacht even. Een belangrijk gegeven dat je niet meteen zou verzinnen. Een open stad met interactive frontages is vooral het resultaat van collectief vertrouwen. Richard Sennett wordt erbij gehaald met deze stelling: “true urban architecture is about more than form or function but about porosity which hinges on urban trust.” Open gevels reflecteren dus het niveau van vertrouwen tussen stedelingen en daarmee tussen private en publieke ruimten en versterken dat op hun beurt. Nu wordt het een beetje moeilijker. Want hoe krijg je dat voor elkaar? Kan of moet architectuur dat entameren? Of is de open stad het resultaat van politiek leiderschap?

Hier stopt het betoog om plaats te maken voor een overzicht van wat gaat komen in de rest van het boek. Maar niet voordat dit er nog over gezegd is: “…street level interactivity depends on far more than the right form, it depends on a symbiosis between the right form, the right inhabitation and the right trust in the city.” Het betoog wordt er niet duidelijker op. Voorbij de architectuur en op naar het juiste vertrouwen van de stedeling?

Rue Mouffetard, Parijs door EricBery (bron: Shutterstock)

‘Rue Mouffetard, Parijs’ door EricBery (bron: Shutterstock)


Enfin, de rest van het boek valt uiteen in twee invalshoeken: waarom lukt het maar niet met die open city? En daarna: hoe krijgen we het wel voor elkaar? Het zijn de lessen van Vancouver (Canada), Birmingham (UK), Detroit (USA) en Den Haag die de inhoud zouden moeten leveren voor dit alles. Deze intro lezend krijg je wel de indruk dat het allemaal erg ingewikkeld is en dat er nog heel vragen open staan en dieper inzicht nodig is. Een citaat: “Commercial frontage reactivation requires a deeper insight into the internal functioning of commercial economics……” Bescheidenheid siert de wetenschap.

Alles hangt met alles samen

Inhoudelijk wordt er in dit eerste hoofdstuk eigenlijk niet veel gezegd. Wel heel veel woorden maar er wordt zoals gezegd vooral aangekondigd wat we gaan meemaken in de rest van het boek. Laten we daarom maar te rade gaan bij de hoofdauteur Kickert. Ik ga voorbij aan de casestudies en hoop de inzichten daar opgedaan aan te treffen in de conclusies. En de hamvraag blijft: hoe krijgen we het wel voor elkaar. Oftewel: welke lessen biedt dit alles voor gebiedsontwikkelaars?

En daar aangekomen wordt het er niet makkelijker op. Als de lezer op zoek is naar heldere antwoorden dan komt die bedrogen uit. Alles hangt met alles samen. En bovendien gaat het wel erg veel over de juiste dit en de juiste dat. Je moet het zien… Omwille van een beetje beknoptheid van deze recensie schakel ik door naar het laatste hoofdstuk.

Dit is geen boek voor de praktisch denkende en handelende gebiedsontwikkelaar

Dit is een boek met eindeloze rijtjes en lijstjes, key findings, condities, factoren en wat al niet. Het is veel en vooral gecompliceerd. Ik houd mij maar vast aan Richard Sennett die ons ook door de auteur van dit boek wordt voorgehouden: “We should aim for true porous architecture, enable buildings and their inhabitants to express themselves, communicate, socialize and transact beyond merely offering tantalizing views.” Architectuurkritiek voorbij de vorm, een oproep, zeker geen wetenschap maar een manifest voor de open stad. Wat Karssenberg en Kickert ons willen vertellen is uiteraard: hoe je dat dan? Het probleem is dat ze ons een bos insturen waar we niet meer uitkomen.

Kickert loopt in zijn concluderende hoofdstuk nog even na waarom het mis gaat/ging. Wel, de economie, de technologie, de onveiligheid/wantrouwen in steden, et cetera. Mee eens ja. Wat betreft meer open commercie op straatniveau krijgen we een checklist van zeven condities voorgelegd, die kunnen voor het goed ‘ecosysteem’. De lezer kan ze zelf bedenken, ik geef er één: er moet vraag naar producten zijn…. En er is als altijd ook kritische massa nodig, waarop vijf lessen volgen: “don’t start too big” maar ook “don’t plan too small.” Tja, aan de ene kant eindeloze betogen die het allemaal alleen maar ingewikkelder lijken te maken maar aan de andere kant conclusies die iedere professional in dit vak zelf kan verzinnen.

Dan volgt het nodige over het wonen in de stad en de verbinding van de woning met de straat. Maak een publiekprivaat continuüm zegt Kickert. De bewoners kunnen zich openstellen naar de publieke ruimte maar moet de gordijnen ook dicht kunnen doen. In het jargon van de auteur: ‘ontwerp de passende hybride zone’. Gevolgd door weer een rij opsommingen.

Mijn slotsom: dit is geen boek voor de praktisch denkende en handelende gebiedsontwikkelaar. De auteurs maken het allemaal heel complex, benadrukken voortdurend de ingewikkeldheid van het fenomeen en debiteren aan de andere kant heel veel open deuren.

Straatmanagement

Ik moet onwillekeurig denken aan de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Wel een beetje erg veel hasjlucht de laatste jaren, de Italiaanse hippies krijgen er geen genoeg van, maar daar kan wel iets aan gedaan worden met een beetje straatmanagement. Dat was er ooit en het zorgde voor een prettige beleving van de straat, porositeit, interactie tussen publiek en privaat. Voor zo’n aanpak heb je geen omgevallen boekenkast nodig om succesvol te zijn. Waarmee ik niet wil zeggen dat je de wetenschappelijke literatuur niet bij zou moeten houden en onderzoek zou moeten doen naar de mechanismen van de stad op straatniveau.

Haarlemmerstraat, Amsterdam door Harry Beugelink (bron: Shutterstock)

‘Haarlemmerstraat, Amsterdam’ door Harry Beugelink (bron: Shutterstock)


Maar of alleen dit type kennis kan leiden tot een succesvolle aanpak? Dat lijkt mij twijfelachtig. De common sense en hands on-aanpak van de straatregisseur zijn minstens even belangrijk en misschien nog wel belangrijker dan deze diepgravende studie die je achterlaat met nog veel meer vragen.

Dit boek legt alles (echt alles) nog een keer uit maar het is zeker geen handzame gids voor de gebiedsontwikkelaar die wordt afgerekend op resultaten. Het is een typisch product van de academia. De inzichten die dat oplevert, zullen indirect hun weg wel vinden naar de weerbarstige praktijk. Dat vraagt wel om meer transparantie. Daarom zou het mooi zijn als dit boek nog wat toegankelijker artikelen in de vakliteratuur zou genereren die beter vertaalbaar zijn naar de praktijk van gebiedsontwikkeling.


Cover: ‘Vancouver BC, Canada’ door marleyPug (bron: Shutterstock)


Jaap Modder door Jaap Modder (bron: LinkedIn)

Door Jaap Modder

Brainville, urban and regional planning


Meest recent

Fietsende dame, Leiden door Dutch_Photos (bron: shutterstock)

“Laten we de stad weer aantrekkelijk maken voor gezinnen”

Hoe zorgen we ervoor dat steden aantrekkelijk blijven om kinderen te laten opgroeien? “Gezinnen die in de stad willen wonen, hebben op dit moment geen betaalbaar alternatief.”

Verslag

26 april 2024

Jonge zakenmensen overleggen in creatief kantoor door G-Stock Studio (bron: shutterstock)

Een opvallende acceleratie, de creatieve industrie doet het goed in de regio

De creatieve industrie associëren we meestal met de grote steden, maar daar neemt de banengroei de laatste jaren af. Daarentegen doen de middelgrote steden het een stuk beter. Wat zit er achter deze autonome regionale spreiding?

Analyse

26 april 2024

GO weekoverzicht 25 april 2024 door Gebiedsontwikkeling.nu (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)

Dit was de week van de complete buurt

Dit was een week op Gebiedsontwikkeling.nu waarin de complete stadsbuurt centraal stond. Van de transformatie van het Utrechtse Wisselspoor via het naoorlogse stadsdeel Breda Noord naar de verdichting in het Haagse Bezuidenhout.

Weekoverzicht

25 april 2024