SKG Jaarcongres 2019-203

De toekomst van gebiedsontwikkeling in negen verhalen

2 december 2019

16 minuten

Verslag Van Nationale Omgevingsvisie tot placemaking. Alle aspecten van gebiedsontwikkeling kwamen aan bod in tien kennissessies van het SKG Jaarcongres. Dat leidde tot verdieping, debat en nieuwe inzichten. Bekijk hier alle verslagen.

Op zoek naar een breder welvaartsbegrip

Door Céline Janssen

Hoe bepalen we de waarde van onze leefomgeving? En welke impact kan gebiedsontwikkeling hierop hebben? In deze kennissessie zoeken deelnemers naar een bredere waarderingsgrondslag voor investeringen in gebiedsontwikkeling dan enkel de financiële waarde.

Sjoerd Radersma (RaboResearch) en Jeroen Content (PBL) presenteren hun onderzoeken over de brede welvaart en de bijbehorende Bredewelvaartsindex (BWI), een meetinstrument dat de welvaart via elf dimensies definieert. Anders dan de conventionele manieren om welvaart te meten (zoals via het Bruto Binnenlands Product), definiëren de onderzoekers welvaart via niveaus als onderwijs, milieu, het subjectief welzijn en sociale connecties en vertrouwen. Radersma geeft daarbij toe dat het nog de vraag is in hoeverre de BWI daadwerkelijk sturend kan zijn voor financieringsstrategieën: “Moet de Rabobank inboeten op rendement om maatschappelijke welvaartsdoelstellingen te halen?”

Rosa Stapel (College van Rijksadviseurs) presenteert het Dashboard voor Verstedelijking, een instrument dat de effecten van locatiekeuze voor woningbouw op een regionale schaal meet en zo de maatschappelijke meerwaarde van woningbouw inzichtelijk maakt. Met het Dashboard kunnen regio’s scenario’s voor de locatiekeuze van woningbouw onderzoeken en politieke discussies daarover voeren. 

Omdat de gepresenteerde instrumenten opgesteld zijn vanuit theoretische benaderingen, is de toepassing ervan in gebiedsontwikkelingsprojecten even zoeken. Een gebiedsontwikkelaar reageert door te wijzen op tenderprocedures, waarin vaak maatschappelijke ambities worden gestapeld. Uit haar ervaring blijkt dat verschillende ambities met elkaar kunnen conflicteren. Een helderder definiëring van het begrip ‘welvaart’ kan helpen bij het afwegen van deze ambities. De meetinstrumenten bieden in ieder geval ondersteuning om met partijen het gesprek te voeren over welke waarden belangrijk zijn in een gebiedsontwikkeling, en om maatschappelijke investeringen op lange termijn te kunnen verantwoorden. 

GIZ biedt voordelen voor alle partijen

Door Steven Hamming en Erwin Heurkens

De GebiedsInvesteringsZone (GIZ) is een ruimtelijk kader (zone), waarbinnen private partijen gezamenlijk investeren in gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer. Het doel is om waardecreatie (maatschappelijke waarde en vastgoedwaarde) te realiseren door investeringen in een gebied te verbinden en te verrekenen. Het gaat hierbij niet om investeringen op grote schaal, maar om zaken als placemaking, mobiliteitshubs en verduurzaming van vastgoed. Deze investeringen geven mogelijk een kwalitatieve impuls aan gebieden.

In principe is een GIZ een vorm van alternatieve bekostiging, gebaseerd op het koppelen van het klassieke kostenverhaal aan elementen van de BedrijfsInvesteringsZone (BIZ, eenzelfde soort instrument specifiek voor commercieel vastgoed waarvoor de BIZ-wet is opgericht). Gebiedsontwikkelingen kunnen ook gerealiseerd worden door privaatrechtelijke overeenkomsten tussen marktpartijen. Maar als niet alle (zittende) eigenaren mee willen doen, kan de GIZ een bindend, publiekrechtelijk karakter bieden met een set van conditionele planologische, juridische, financiële en fiscale afspraken.

Hoewel het initiatief en de investeringen vooral bij marktpartijen liggen, kan ook de gemeente (naast een regulerend-stimulerende) een verbindende rol spelen, aangezien de organisatiegraad en kennis bij bedrijven niet altijd voorhanden is. Ervaringen in de praktijk (Merwede Kanaalzone, Binckhorst) laten zien dat het belangrijk is aan te haken bij bestaande private initiatieven van groepen, zoals Green Business Clubs en ondernemersverenigingen.

Ook is het voor het organiserend en investerend vermogen van belang om grote verhuurders en beleggers in de ‘lead’ te krijgen (Lijnbaan). Het argument dat gezamenlijke gebiedsinvesteringen uiteindelijk leiden tot individuele waardecreatie, kan een belangrijke verleiding zijn voor partijen om deel te nemen aan een GIZ.

SKG Jaarcongres 2019-186

‘SKG Jaarcongres 2019-186’


Van Groenwijk tot Beurswijk: scenario’s voor gebiedsontwikkeling

Door Ineke Lammers en Jolien Kramer

De toekomst van gebiedsontwikkeling voorspellen is onmogelijk. Toch proberen de leden van de SKG Early Adopters (het young professionals-netwerk van de SKG) het bespreekbaar te maken. Via vier scenario’s (ontwikkeld door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een Ruimtelijke Verkenning) is het mogelijk een voorstelling van de toekomst te maken.

De vier scenario’s - Bubbelstad, Groenrijk, Beursplein en Eigenwijk – bestaan uit drie onderdelen: sturing, duurzaamheid en maatschappij. In Bubbelstad bestaat de maatschappij bijvoorbeeld uit kleine netwerken waarbinnen mensen sterk verbonden zijn door een thema. In ‘Groenrijk’ valt het onderdeel sturing onder de Europese Unie en het Rijk, wat leidt tot minder vrijheid, terwijl duurzaamheid het grootste belang heeft.

Elk scenario heeft haar eigen uitwerking op de ruimtelijke ordening en de uiteindelijke gebiedsontwikkelingen. In Eigenwijk zijn er weinig grote (infrastructurele en woon-) projecten vanwege beperkte sturing vanuit de Europese Unie of het Rijk. Door de continue flexibiliteit in Bubbelstad is de infrastructuur en woonomgeving in een constante staat van tijdelijkheid en worden er geen structurele veranderingen toegepast. In Beursplein is de (duurzame) mobiliteit voor de ‘lucky few’ georganiseerd, en dienen de anderen zich te redden met minder goede toegankelijkheid tot diensten.

In de publieksdiscussie kiezen de meeste aanwezigen (twaalf) Groenwijk, één voor Beursplein. Vrijwel iedereen beaamt dat de toekomst waarschijnlijk bestaat uit een combinatie van alle toekomstbeelden. Alle scenario’s hebben volgens het publiek goede elementen, maar het kiezen voor een bepaald scenario lijkt vrijwel onmogelijk. 

Placemaking is meer dan paar bankjes en foodtrucks

Door Sebastien Reinink

Hoe kunnen de publieke ruimte en placemaking samen worden georganiseerd door private investeerders, op korte en lange termijn? Volgens Wouter-Jan Verheul (TU Delft) wordt placemaking nu nog vaak gezien als tijdelijk kunstje, waarna ontwikkelaars alsnóg hun eigen plannen doorzetten. Ook wordt placemaking te vaak opgevat als een paar bankjes en foodtrucks, terwijl het veel breder is. Placemaking is een proces waarin de organisatie, het ontwerp, de mindset en de sociale programmering belangrijk zijn.De redenen voor private partijen om te investeren in placemaking worden gevonden in de economische ontwikkeling van het gebied, om een tekort aan overheidsmiddelen compenseren en marketingpotentie.

Ronald Huikeshoven (AM) illustreert wat placemaking in de ontwikkelingspraktijk inhoudt. Zo kreeg AM, onbedoeld, bezit van restaurants in ontwikkelgebieden. Placemaking start volgens hem vaak bij horeca. Dit trekt publiek en ‘laadt’ zo het gebied voor een hoogwaardigere ontwikkeling.

Dit ‘laden’ raakt een belangrijk punt. Ontwikkelaars zijn namelijk alleen in de initiële fase betrokken bij het gebied. Zo bestaat de kans dat placemaking daarna inzakt. Om placemaking langdurig in stand te houden, is het volgens de deelnemers aan deze sessie nodig om een gebiedsbeheerfase toe te voegen of beleggers en corporaties te betrekken bij placemaking op de lange(re) termijn.

Bart Cardinaals (HUNK-design) presenteert daarom het concept place-led development, waarin hij uitgaat van een langetermijn-betrokkenheid door onder meer waardecreatie over een langere periode. Ter illustratie vertelt Jaap Schoufour hoe STIPO de vastgoedeigenaren van wijk ZOHO in Rotterdam meekreeg in de place-led development. Placemaking werd hier bereikt door vele interacterende functies op de voorheen gesloten benedenverdiepingen van de gebouwen te creëren.

De conclusie is dat een intrinsieke overtuiging nodig is voor succesvolle placemaking. Dit proces is nooit af. Daarnaast moeten vooral bewoners een cruciale rol krijgen om zo ook op lange termijn de gunstige effecten in stand te houden.

SKG Jaarcongres 2019 184

‘SKG Jaarcongres 2019 184’


Saldering mogelijk alternatief voor de PAS

Door Simon Kooistra

De Raad van State heeft een streep gehaald door de programmatische aanpak stikstof (PAS). Wat is er misgegaan en hoe kunnen we vergelijkbare impasses in de toekomst voorkomen? Om daarachter te komen, laat gespreksleider Jan Reinier van Angeren (Stibbe advocaten) tijdens deze kennissessie een kaart zien van de Natura 2000-gebieden. In grote gebieden in Zeeland, langs de Waddenkust in het noorden en op de Veluwe vindt meer stikstofdepositie plaats dan goed is voor de bescherming van de natuurwaarden. Dat geldt ook voor tientallen kleinere gebieden door het hele land. “We hebben met de PAS op de pof geleefd en dat was voor Brussel ontoelaatbaar”, zegt Ronald Lanters van adviesbureau Wing.

Veel nieuwe activiteiten kunnen door de uitspraak van de Raad van State geen doorgang vinden. Van Angeren waarschuwt voor nog erger: het is volgens hem niet uitgesloten dat ook verleende vergunningen worden ingetrokken, als blijkt dat ze in strijd met de Habitatrichtlijn zijn verstrekt. Noodwetten zijn volgens Van Angeren ook in strijd met de Habitatrichtlijn.

Hij adviseert ontwikkelaars bouwactiviteiten te bundelen tot één project en te onderwerpen aan de ADC-toets. Om te ‘slagen’ voor die toets, mogen er geen alternatieven voorhanden zijn (A), moeten er dringende redenen van groot openbaar belang zijn (D) en moet de aantasting van de natuur worden gecompenseerd (C).

Een vertegenwoordiger van de provincie Flevoland vertelt dat projecten niet door kunnen gaan door stikstof uit andere provincies. Volgens Van Angeren moeten de provincies meer samenwerken om voor dit soort gevallen oplossingen te zoeken. Saldering is een methode die onder de PAS niet was toegestaan, maar nu weer mag. Die methode kun je intern (binnen één bedrijf) of extern (binnen een groter gebied) toepassen. In theorie zou je ruimte kunnen maken voor een woontoren door elders een boerenbedrijf te sluiten.

Voor een salderingssysteem moet je beschikken over betrouwbare data. Die kan het Kadaster leveren, zegt Meri Loeffen, districtsmanager Ruimte en Advies. Zo kan ze op een hittekaart van Gelderland aanwijzen hoeveel oude en nieuwe stallen er zijn, hoeveel dieren er leven en hoeveel stallen leegstaan. Met deze gegevens is tot nu toe weinig gedaan, stelt ze. ”Het werd ons niet gevraagd. Kennelijk was het niet urgent.”

Van ontwerpstudies naar ontwikkelstrategieën

Door Casper Kraai

Welke oplossingen zijn denkbaar voor werkfuncties die we naast wonen willen behouden? En wat is hiertoe de rol van ontwerpstudies om tot ontwikkelstrategieën te komen? Floris van der Zee van bureau marco.broekman, presenteert (via het ontwikkelplan Schieoevers Noord in Delft) principes voor mengen in hoge dichtheden. Via het raamwerkplan ‘ruis, reuring en rust’ deelt hij het gebied op in zones voor toekomstige ontwikkeling, afhankelijk van het type bedrijvigheid en de mate van menging.

Joost Versluijs, vastgoedontwikkelaar bij Kondor Wessels, werkt binnen de gebiedsontwikkeling Schieoevers Noord aan de ontwikkeling van het Kabeldistrict. “Bij hoogstedelijke gebiedsontwikkeling met menging is het uiteindelijk een gevecht om de plint”. Werken, parkeren, berging, fietsen, laden/lossen, afval en ontvangst maken allemaal aanspraak op de schaarse beschikbare ruimte. “Met huidige regelgeving gaan we daar niet uitkomen. Er zijn nieuwe regels en meer flexibiliteit in de samenwerking tussen gemeenten en markpartijen nodig.”

Walter de Vries, planoloog bij de gemeente Rotterdam, vertelt over de aanpak bij de ontwikkeling van Merwe-Vierhavens (M4H): “De innovatieve maakindustrie heeft voor de ontwikkeling van ideeën een kraamkamer nodig, en deze gedijt het best op de ‘rafelrand’ tussen stad en industrie.” Menging staat daarom ook bij M4H centraal. Ook hier wordt een raamwerk gebruikt voor de zonering, van gemengd tot volledig industrieel.

Jan Brugman van Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN) pleit voor het voorkomen van stapeling van ambities. Een zorgelijke trend is verder dat er bij deze nieuwe ontwikkelingen nauwelijks rekening gehouden wordt met het lagere segment MKB. M4H houdt hier volgens Walter de Vries wél rekening mee: “Als die nieuwe maakindustrie in één keer doorbreekt, levert dat substantiële werkgelegenheid op in sectoren die ook toekomstbestendig zijn.” Een gezamenlijk fonds tussen gemeente en marktpartijen, stelt Versluijs, kan uitkomst bieden bij het plaatsen van deze minder rendabele bedrijven. 

Hedwig van der Linden (TU Delft) doet onderzoek naar de relatie tussen ontwerpend onderzoek en gebiedsontwikkeling. Voor de discussie stelt zij de vraag: wat moet er gebeuren om van ontwerpstudies over functiemenging naar een ontwikkelstrategie te komen? De partijen zijn het erover eens dat dit vooral kan door communicatie en samenwerking met de lokale belanghebbenden. Ontwerpend onderzoek is volgens Van der Zee echter geen smeermiddel om mensen tot een consensus te krijgen. “Het laat vooral zien waar de kansen liggen. Hier moeten uiteindelijk heldere keuzes in worden gemaakt.”

Durf in dilemma’s te denken

Door Ineke Lammers

Durf bij sturing van binnenstedelijk gebiedsontwikkeling in dilemma’s te denken. Dat was de boodschap tijdens deze kennissessie over Paleiskwartier Den Bosch, Strijp S Eindhoven, Spoorzone Delft en Binckhorst Den Haag.

Het eerste dilemma: ontwikkelen met grote spelers of een groot open dynamisch netwerk? De sprekers adviseren: ook al werk je in een kleine groep, je moet continu kijken welk netwerk er omheen zit en hoe je dat kunt gebruiken. De tweede les: er kan weliswaar een groot netwerk zijn, maar je hoeft niet continu met iedereen om de tafel te zitten.

Het panel noemt Kanaleneiland in Amsterdam als voorbeeld. Hierbij was sprake van PPS, maar ook een open dynamisch netwerk. Volgens Helen Amerika (Akro Consult) gaat het bij transformatie om waardecreatie en dat is breder dan vastgoed. Het gaat om het toevoegen van placemaking en maatschappelijke meerwaarde. “Je netwerk is nodig voor kwaliteit. Dit zorgt ervoor dat je waarde uit het gebied kunt trekken”. 

Vanuit het publiek komt de opmerking dat organische gebiedsontwikkeling met een dynamisch netwerk tijdens de crisis echt de oplossing was. Moeten we misschien toe naar Gebiedsontwikkeling 2.1, een combinatie tussen oplossingen tijdens en na de crisis?

Het tweede dilemma luidt: beperkte rolopvatting of opgaven verbinden? Bij Spoorzone Delft zorgde de ondertunneling van het spoor en de gebiedsontwikkeling aan de bovenkant voor starheid. De verwachting was dat de vervlechting van deze twee projecten en hun geldstromen flexibiliteit zou opleveren. De dynamiek en fasering van de spoortunnel bleek alleen compleet anders dan die van gebiedsontwikkeling, wat voor de starheid van de combinatie zorgde.

Wouter-Jan Verheul (TU Delft) geeft als afsluiting mee dat het belangrijk is om niet alleen te focussen op middelen. Soms moet je nieuwe spelers inbrengen: “Als er een fixatie is op de middelen, dan blijven we daar maar aan sleutelen.”

SKG Jaarcongres 2019-181

‘SKG Jaarcongres 2019-181’


NOVI verhoudt zich tot RIA als Word tot Excel

Door Christel Swarttouw, Sebastien Reinink en Simon Kooistra

Bij de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) werken regio’s in Nederland aan regionale investeringsagenda’s (RIA’s). Hiermee kunnen zij richting geven aan de investeringsimpuls van het kabinet. Daarbij combineren zij opgaven voor verstedelijking, klimaatadaptatie, energietransitie, verbetering van infrastructuur en natuur.

Een aantal publieke, maatschappelijke en private partners heeft zich verenigd in de NOVI-alliantie om de ambities van de NOVI in de praktijk te brengen (waaronder NEPROM, Aedes, Unie van Waterschappen, Rover, Staatsbosbeheer en VNO/NCW, met de SKG als kennispartner). Topambtenaar Emiel Reiding, opsteller van de NOVI, steunt het initiatief. “In de uitvoeringsparagraaf van de NOVI worden nog geen keuzes gemaakt, stelt hij. “De uitvoering zit op regionaal niveau. Als Rijk hebben we bij wijze van spreken een Word-bestand gemaakt over het beleid. De regio’s kunnen dit uitwerken in Excel-bestanden met cijfers over woningbouw, energie en mobiliteit.”

NEPROM-voorzitter Desirée Uitzetter, moderator van de kennissessie over de RIA’s, pakt de handschoen graag op. “Met de RIA’s willen we in vijf pilotregio’s investeringen naar voren halen. Daartoe formeren we ‘coalitions of the willing’. We gaan geen nieuwe studies en plannen maken.” De vijf pilotregio’s zijn Haaglanden, Eindhoven, Breda, Arnhem/Nijmegen en Noord-Holland-Noord. De laatste drie presenteren hun voorlopige plannen tijdens de deelsessie.

Arnhem/Nijmegen
Harriët Tiemens vertelt dat haar regio werkt aan gezamenlijke opgaven, zoals woningnood en bereikbaarheid. Met belanghebbende partijen zoekt zij naar meerjarige (financiële) commitment en meerjarige afspraken. Welk belang heeft een potentiële partner om zich aan te sluiten bij een coalitie? Tiemens: “Het gaat erom een gezamenlijke drijfveer en meerwaarde te vinden. Is de wijk die we nu willen aanpakken ook over 30 jaar nog een duurzame wijk? Dat kan een gezamenlijke motivatie zijn.”

Breda
In de regio Breda gaat het om een gebied van 300 duizend inwoners waar 15 duizend woningen moeten worden bijgebouwd. Verder zijn er 50 hectare aan bedrijventerreinen met 400 arbeidsplaatsen. Centrale vraag: hoe vlecht je de opgaven in elkaar om te kunnen versnellen? Naast de woon-werkopgaven moet er wat gedaan worden aan de wateroverlast door een stroomgebied dat strekt tot België. Verder zijn er regionale mobiliteitsopgaven, zoals de capaciteit van snelwegen.

De adviezen van het publiek aan wethouder Paul de Beer van Breda volgen zich snel op. Maak bijvoorbeeld duidelijk hoeveel geld je van marktpartijen verwacht. De gemeente moet geen vastomlijnde oplossingen aandragen, maar kaders stellen. Discussie is er over de vraag welke rol participatie speelt. Zo stelt een deelnemer voor om zoveel mogelijk mensen zo vroeg mogelijk te betrekken om obstakels verderop te voorkomen. Anderen wijzen erop dat voor de grote opgaven een duidelijke richting van de gemeente nodig is. Je kunt immers niet participatief een HSL of metro aanleggen. De conclusie luidt: denk als gemeente niet alleen als dirigent van een orkest, maar ook als deelnemer aan een jamsessie.

Noord-Holland-Noord
Rover-voorzitter Walter Etty is een van de initiatiefnemers van een RIA in Nood-Holland-Noord. Hij schetst de kansen voor woningbouw, als het openbaar vervoer in deze regio (“alles boven Amsterdam”) verbetert. Voor een opslag van 10.000 euro per woning kun je bijvoorbeeld lightrailverbiningen aanleggen. Nu gebruikt 80 procent van de inwoners de auto om op zijn werk te komen. “Het landelijke spoornet is onvoldoende. Er zijn meer regionale verbindingen nodig.” Verder heeft hij plannen voor gebiedsontwikkelingen rond stations en voor omvorming van landbouwgrond in natuurgebieden, onder de merknaam ‘Wetlands of Amsterdam’.

De initiatiefgroep is in gesprek met Tata Steel om vervoer voor eigen personeel te regelen, zoals bijvoorbeeld ASML al doet in de regio Eindhoven. Volgens Etty is “een beetje rijksgeld, zo’n 10 procent van de totale investeringen” nodig om de plannen van de grond te krijgen. Voor het leeuwendeel van de benodigde investeringen rekent hij op grote bedrijven als Tennet en Alliander. Voordeel van zijn aanpak is volgens Etty dat je niet afhankelijk bent van ambtelijke kokers van de provincie en het Rijk. “Vóór 2030 krijgen we geen cent rijksgeld voor het openbaar vervoer, als ik afga op de begroting. Die tijd hebben we niet. We moeten tempo maken.”

Koppeling vraag en aanbod kost veel tijd bij regionale energiestrategie

Door Céline Janssen

Het tempo waarin overheden moeten werken aan hun regionale energiestrategie (RES) staat op gespannen voet met het draagvlak voor en de business case van duurzame energie-oplossingen in wijken en gebieden. Hoe gaan partijen in gebiedsontwikkeling om met deze spanning?

Een van de dilemma’s in de RES is het aanwijzen van gebieden waar duurzame energieopwekking plaatsvindt. Je kunt voor een regio de maximale hoeveelheid opwekpotentie van de zon en wind uitrekenen, maar dat is vaak niet de hoeveelheid energie waar je vanuit kunt gaan, legt Ron de Graaf (RoyalHaskoningDHV) uit. Houd rekening met het ruimtelijke beleid, de zonneladder, netefficiency en landschappelijke kwaliteiten, dan kun je een kaart maken met de mogelijkheden voor alternatieve energie.

Objectieve informatie speelt een belangrijke rol bij het verder ontwikkelen van de RES, vervolgt Laris Noordeman (Kadaster). Zij helpt opstellers van een RES door kenmerken en de eigenaren van een gebied in beeld te brengen. Het kadasters brengt vervolgens partijen bij elkaar, stelt haalbaarheidsscenario’s op en maakt plannen. Ook faciliteert het in vrijwillige kavelruilprocessen om energiedoelen te bereiken.

Maaike Kaiser (gemeente Delft) vertelt welke dilemma’s spelen in de energieopgave voor gemeenten. Zij presenteert daarom een energiebalans waarmee Delft onderzocht wat vraag en aanbod van duurzame energie in Delft zijn. Hieruit bleek dat er meer elektriciteit nodig is dat er maximaal geproduceerd kan worden, maar ook dat er meer warmteproductie is dan vraag. Zij onderzoekt nu of het uitwisselen van elektriciteit en warmte met omliggende gemeenten een realistische oplossing is.

Ter inspiratie deelt Sabine Jansen (TU Delft) haar ervaringen met Zonnet, het project in Raamplankwartier in Haarlem. In deze wijk onderzoekt zij met bewoners, de gemeente en een wooncoöperatie welke voorzieningen woningen in de wijk nodig hebben om zo min mogelijk elektriciteit nodig te hebben. Volgens haar wordt er binnen de RES’en veel nagedacht over de manieren van duurzaam opwekken van elektriciteit en het ruimtegebruik, maar te weinig het verlagen van de warmtebehoefte. Jansen: “Hier verbaas ik me echt over. In feite zijn we zijn aan het dweilen met de kraan open.” 

SKG Jaarcongres 186

‘SKG Jaarcongres 186’


Meer inzicht in gebieden door data en digitalisering

Door Inge Janse

“Without the facts, the only thing you have is an opinion.” Met die stelling opent Ruben Visser (partner bij Over Morgen) de kennissessie over de rol van data voor gebiedsontwikkeling. Ter illustratie daarvan laat Lars Verkerk (gemeente Rotterdam) de digital twin van de gemeente Rotterdam zien (ook te zien op www.3drotterdam.nl, inclusief een variant met live data). Zo’n tweeling is een digitale kopie van de fysieke werkelijkheid, inclusief data uit de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) en BIM (Bouw Informatie Model). Gebiedsontwikkelaars kunnen met deze tweeling burgers makkelijker laten zien wat de ontwikkeling (en haar consequenties) zijn. Ambtenaren kunnen bovendien geautomatiseerd achterhalen of een project aan de eisen voldoet, wat de doorloop van vergunningaanvragen versnelt.

Bart Mispelblom Beyer (architect en eigenaar van Tangram architecten) vertelt over Triangel, zijn team van de ontwerpwedstrijd Stad van de Toekomst. Dat team had als enige data (naast participatie door alle belanghebbenden, anders zijn data context- en dus waardeloos) ingezet om keuzes voor de gebiedsontwikkeling democratisch te maken. “Door data te gebruiken, kun je meten wat de uitkomst is van een gebiedsontwikkeling. Voldoet het plan aan de eisen?” Mispelblom Beyer waarschuwt daarbij wel dat data vooral iets zegt over kwantiteit, niet over kwaliteit. “Er zijn wijken met veel mensen met een laag inkomen die tóch gelukkig zijn. Dat klopt niet volgens de data, maar dat is wél zo.”

Afsluitend laat Anne Dullemond, directeur-eigenaar StrateGis Groep, via de 3D Cityplanner zien hoe ver het digitale instrumentarium al is voor datagedreven gebiedsontwikkeling. “Maar als je data vertaalt naar keuzes, dan wordt het subjectief en gaat het mis”, stelt een bezoeker in het afsluitende debat. Dullemond merkte dat in een project waar wijkbewoners de data over geluidsoverlast niet vertrouwden (omdat het bureau ingehuurd was door de projectontwikkelaar). “En als mensen de data niet vertrouwen, dan hang je.” 

Over Morgen-adviseur Visser sluit de sessie af met het advies dat gebiedsontwikkeling niet datagestuurd, maar datagedreven moet zijn. “Vakmanschap blijft cruciaal.” Ook raadt hij iedereen aan om data te verzamelen in een publieke hub. “Alle data moeten beschikbaar worden voor het collectief. Dat zorgt voor uniformiteit.” Als laatste geeft hij de tip mee om je data zo lokaal mogelijk te houden. “Een groots systeem met knopjes voor alles is leuk, maar de data moet bedoeld zijn voor de lokale opgave.”

Fotografie: Roy Borghouts


Cover: ‘SKG Jaarcongres 2019-203’



Meest recent

Hoge Vucht, Breda door XL Creations (bron: shutterstock)

Een beter perspectief voor kansarme buurten, zo doet Breda dat

Het bieden van meer perspectief aan bewoners van kansarme wijken is geen sinecure. Lokaal kan daar het nodige voor gedaan worden, maar ook hogere overheden moeten meedoen. In Breda worden ze actief bij de problematiek betrokken.

Casus

23 april 2024

Bovenbouwwerkplaats Wisselspoor, Utrecht door Synchroon (bron: Synchroon)

Van Werkspoor naar Wisselspoor, transformatie met de menselijke maat

Een voorheen afgesloten spoorterrein aan de rand van de Utrechtse binnenstad krijgt een nieuwe invulling. Synchroon herontwikkelt het gebied tot Wisselspoor, met de Cityplot als structurerend principe.

Uitgelicht
Casus

23 april 2024

De slotmanifestatie door Ingrid Koenen, studio IK (bron: EFL Stichting)

Waarom ontwerpen aan een klimaatrechtvaardige wereld nodig is

De klimaattransitie kan allerlei gevolgen hebben, niet in de laatste plaats voor de ruimte. Welke rol speelt rechtvaardigheid daarin? De EFL Stichting liet drie teams daarop studeren, Hilde Blank reflecteert.

Interview

22 april 2024